Met een kogelschot in mijn been strompel ik de donkere, oude fabriek uit. Schreeuwende stemmen verstommen als ik door de deur naar buiten vlucht. Met een hand op de wond gedrukt kijk ik om me heen, op zoek naar iets zwaars om tegen de deur te zetten, zodat ze door deze deur niet naar buiten kunnen. Ik zie een container staan. Langzaam beweeg ik mezelf richting de container en duw hem met alle kracht dat ik nog over heb voor de deur waar ik net uitkwam. Vermoeid laat ik me zakken tegen de container en haal even diep adem.
Er waren allemaal drugshandelaars in de fabriek aan het handelen en ik wilde alleen maar wat dingen van ze hebben. Maar nog voordat ik ze kon aanspreken stormde de politie de fabriek binnen. De drugshandelaars waren binnen een paar seconden verdwenen. Ik stond er nog verstijfd van schrik. Daardoor kwam de politie dus achter mij aan. Ik had niet verwacht dat ze zouden schieten, maar ze zoeken al erg lang naar deze drugshandelaren. Zolang de drugshandelaren maar niet achter mij aankomen, omdat ze denken dat ik de politie heb ingelicht.
Ik kijk naar het gat in mijn been, het wil maar niet stoppen met bloeden. Gelukkig hebben ze alleen maar vlees geraakt en geen bot. Dit betekent natuurlijk niet dat het geen pijn deed, want dat deed het wel. Verschrikkelijk veel pijn zelfs. Ik bijt even hard op mijn tanden en dan scheur ik een stuk van mijn witte t-shirt af en wikkel het strak om mijn been. Het is al snel doorweekt van het bloed. Maar dit houdt hopelijk het bloeden een beetje tegen.
De fabriek is zo verlaten dat de planten er omheen, doorheen en overheen groeien. De felle lente zon schijnt in mijn gezicht. Even droom ik weg totdat ik weer in de harde realiteit word geschopt.
"Volgens mij ging ze deze kant op!" schreeuwt een zware mannenstem. Snel probeer ik op te staan, maar ik zak door mijn benen. Mijn hart klopt in mijn keel. Ik heb me niet zolang verschuild om nu in hun handen te eindigen. Straks komen ze er nog achter wie ik ben.
Dan hoor ik gebeuk op de deur achter mij. Verschrikt draai ik me om en hou mijn adem in. Alsjeblieft laat deze container zwaar genoeg zijn om de deur te blokkeren, denk ik bij mezelf. Zweetdruppels lopen langs mijn rug naar beneden. Er wordt nog een keer tegen de ijzeren deur gebeukt.
"Deze deur zit dicht, ze moet dus een andere kant zijn opgegaan," schreeuwt dezelfde mannenstem die ik al eerder hoorde. Opgelucht haal ik adem. Dat was op het nippertje. Nu moet ik hier snel weg voordat iemand toch nog ontdekt dat de deur open is. Voorzichtig sta ik op. De pijn is vreselijk, maar toch zet ik door en strompel ik richting het bos. Ik moet snel doorlopen wil ik niet door een donker bos lopen want het begint al te schemeren.