Leven en Sterven op Straat

Ik ben Vera. Vera Delava. En dit is mijn verhaal. Een écht verhaal. Een verhaal met een einde. Alles gaat om mij, mijn ouders, daklozen en een speciale groep. Een groep voor me zorgde. Eén iemand was echt speciaal. Ze wouden me helpen, maar het had geen baat meer. Alles zullen jullie te weten komen. Alles. Vanaf het begin. Ik was net veertien geworden …

Ik heb er een story van gemaakt, voor diegene die dit nog lezen en geïnteresseerd zijn:
http://www.quizlet.nl/stories/692/we-cant-live-together-tom-or-maybe-we-can/

Mogelijke uitkomsten

Ik ben Vera. Vera Delava. En dit is mijn verhaal. Een écht verhaal. Een verhaal met een einde. (382 x uitgekomen)

Ik werd wakker en stond meteen op. Eindelijk was ik veertien geworden. Ik wist wel dat ik niets moest verwachten wanneer ik beneden kwam, tenzij een papiertje waarop stond wat ik allemaal gedaan moest hebben wanneer mijn ouders terug thuiskwamen. Ik trok mijn kleren aan. Nu ja, kleren kun je het niet noemen. Ik trok kleren aan van mijn veel oudere zus, mijn zus van drieëntwintig, die al lang het huis uit is.
Al jaren moest ik helpen in het huishouden en buiten werken. Ik ging niet naar school, daar was geen geld voor. Mijn ouders werkten zich kapot voor het kleine loon dat ze uiteindelijk kregen. Van pure miserie was moeder uiteindelijk de prostitutie ingestapt. Vader vond het verschrikkelijk, maar wist dat er niets anders opzat. Vanaf dan hadden we het ietsje beter. Mam was niet veel thuis, maar ik kreeg wat meer te eten. Vroeger was het altijd droog brood en ’s middags moest ik maar zien dat ik iets te pakken kreeg. Vanaf dan was er beleg. Geen vlees of kaas, maar jam. Het was niet veel, maar ik was er enorm blij mee. Natuurlijk moesten we er zuinig mee omspringen.
Ik kwam beneden en zag dat er niemand thuis was. Ik ging naar de keuken en zag dat er twee sneden brood klaar lagen met een duw laagje jam. Vlak ernaast lag een briefje. Terwijl ik mijn boterhammen opat, las ik het briefje. Er stond op, zoals verwacht, wat ik allemaal moest doen. De afwas, de ramen lappen, vegen, schrobben, boenen… Gewoon een grote kuis. Ik begon er gewoon aan.
’s Avonds wanneer pap thuiskwam, was ik klaar. Hij zei niets. Ik mocht al blij zijn dat hij er niet slecht gezind uitzag. Hij ging naar boven en ik hoorde hem de badkamer binnengaan. Je kon het eigenlijk niet echt een badkamer noemen. Er stond enkel een wasbak en een toilet, die er helemaal proper uitzagen, aangezien ik ze net helemaal had geboend. Pap werkte in een fabriek. Hij kwam ’s avonds zo zwart als iets thuis en waste zich daarom helemaal. Ik mocht me maar twee keer in de week wassen.
Zo ging het altijd. In het weekend was mam thuis, maar ze lag óf in haar bed óf ze zat aan tafel te lezen in de krant van gisteren, - die de buren altijd wegsmeten - op zoek naar een betere job voor pap. Zij had vrede gesloten met haar job. Ze werd goed betaald, kreeg daar onderdak en eten. Natuurlijk was haar werk niet bepaald het leukste, maar er was gewoon niets beters.
Op een dag was ik het beu. Het was middag en ik had net een boterham weten te verkrijgen. Soms kreeg ik wat te eten van de buren. Die bekommerden zich om me, mijn ouders niet. De buren hadden het heel wat beter dan wij. Nadat ik de boterham had opgegeten, ging ik naar mijn kamer. Ik stak alles wat ik had in de versleten rugzak, die ik ook van de buren had gekregen. Hun oudste zoon, studeerde af en ik kreeg zijn oude rugzak. Veel stak er niet in. Nog twee kledingstukken, een pen en een foto van mij, mijn ouders en mijn oudere zus. Ze was toen twaalf en ik vier. Ik lachte nog even. Ik was altijd een brave baby. Ik huilde nooit, of toch amper. ’s Nachts hoorde je me niet en ik moest niet veel te eten hebben. Toen hadden we het beter. Marina, mijn zus, werkte toen ook en toen was het inkomen wat groter. Vanaf ze uit het huis was, ging alles bergaf. Mam verloor haar werk die ze toen had en kon maar niets vinden. Ze staken alles op mij en toen begonnen ze me te haten.
Ik liep de trap af en nam de rest van het brood dat er nog was, mee en ging het huis uit. Ik stond ervoor, gunde het huis nog een laatste blik en ging dan verder. De straat uit. Nooit hebben ze me teruggezien. Ik belandde bij een stel daklozen. Ze hebben me nooit willen verkrachten of misbruiken en daar ben ik hun heel dankbaar voor. Het enige wat ze wouden, was dat ik mijn brood met hun deelde en zweerde hun nooit te verlaten. Dat ik mee zou zoeken achter eten en het met hen zou delen. De daklozen waren misschien wel drie keer zo oud als ik, maar er ontstond een hechte vriendschap. Er waren er drie: Jos, Leo en de Juul. Met Juul kwam ik het best overeen. Hij was grappig en leerde me alles over stelen en eten vinden. Het begon met eten zoeken in vuilbakken en bedelen. Aangezien ik nog jong was, kon ik redelijk wat geld bijeen krijgen. Het spijtige aan Juul was, dat hij een enorme dronkelap was. Ik kon dagelijks soms zo’n vijf à tien euro bijeen krijgen en dat werd verdeeld onder ons vier. Hij kocht er drank mee. Hij wist wel dat het niet verstandig was, maar hij deed het gewoon. Juul was echt een wijze man. Later leerde hij me hoe ik geldbeugels kon stelen. Hij zei dat ik het enkel moest doen op plaatsen waar veel mensen waren en dat je altijd met twee moest zijn. Ik heb echt veel van hem geleerd.
Maar op een avond veranderde alles. Ik had die avond zo’n vijftig euro kunnen bijeen zamelen. Een oud vrouwtje had zoveel cash in haar geldbeugel zitten. Ik wist wel dat het niet mooi was wat ik deed, maar zij had nog geld genoeg en wij hadden er te weinig. Wij hadden het gewoon nodig. Ik dronk lekker een biertje mee en zag dat Juul al teveel ophad. Hij strompelde uit onze schuilplaats vandaan en ging de straat op. Ik volgde hem om te voorkomen dat hij iets gevaarlijk zou doen. Ik zag hem net een drukke baan oversteken en zag hoe hij omvergereden werd door een enorme bus. Ik rende er naartoe en pakte hem vast in mijn armen. Hij was er niet meer. Ze hadden hem omver gereden alsof hij niets was. Ah, het is maar een zwerver, een dakloze, een clochard. Zo denken die rijkelui wel. Er stapten enkele mensen van die bus. Ik keek niet op, maar huilde. Dit was de eerste keer sinds jaren dat ik huilde. Ze hadden mijn beste vriend vermoord. Ik stond recht en sprong op een van die gasten af.
‘Je hebt hem vermoord!’ schreeuwde ik terwijl ik tranen met tuiten huilde. ‘De enige persoon die ik had, vermoordde je!’ Ik bleef tieren en werd langs achter van de jongen afgetrokken. Ik keek achter me en zag Jos en Leo.
‘Ben je wel goed bij je hoofd?’ schreeuwde de jongen. Ik bekeek hem eens en zag dat het een jongen met dreadlocks was. ‘Het is maar een zwerver’, mompelde hij dan tegen een jongen met zwart haar.
‘Tom! Het is ook een mens!’ zei die jongen dan.
‘Zo dus je heet Tom? Wees maar zeker dat ik die naam nooit vergeten zal! Nooit!’ voegde ik er nog aan toe.
‘Even dimmen, ja!’ hoorde ik Leo zeggen.
‘Kan het jullie dan niets schelen dat hij er niet meer is?’ vroeg ik verbaasd.
‘Ja, natuurlijk wel, maar zo los je niets op’, antwoordde Jos. Leo liet me los. Ik hief samen met Jos Juul op en we liepen terug naar onze schuilplaats, zonder nog één woord tegen die moordenaars te zeggen. Hun wou ik nooit meer zien, behalve die ene jongen, Tom. Hier kreeg hij spijt van. Hij bestuurde waarschijnlijk de bus niet, maar hij moest zijn mond maar houden.
De dag daarna hielden we een kleine ceremonie. Jos en Leo hadden die morgen een put gegraven. We begroeven Juul. Eigenlijk mocht hij blij zijn. Hij was voor eeuwig verlost van de kwalen van deze wereld. Hij is naar het rijk der hemelen, waar iedereen gelijk is. Ik heb dagen daarna niet meer gegeten en vermagerde sterk. Ik voelde me zo zwak dat Leo en Jos me dwongen te eten. Zo begon ik terug te eten. Ik rouwde minder om Juul.
Er ging nog een jaar voorbij. Het was zomer. Iedereen, die op school zat, zat nu in de blok. Toen onze schuilplaats instortte, verhuisden we naar Parijs. Daar leefden nog enorm veel daklozen. We voegden ons bij een bende en daar golden dezelfde regels. Er wordt niets van eten of geld achtergehouden. Mijn contact met Jos en Leo verwaterde. Zij gingen om met andere daklozen en ik bleef alleen achter. Ik zat vaak alleen. Net als thuis.
Ondertussen was het al half juni. Ik verkende vaak Parijs. Ik heb de Eiffeltoren gezien, gebedeld in metro’s. Zo kon ik wat geld verkrijgen. Zolang we niets hadden, moesten we niet terugkeren. Je zou ervan beschuldigd worden, geld achter te houden en werd dan uit de groep gesmeten. Zo eens in de week, werd er iemand buiten gesmeten, maar die sloot zich gewoon aan bij een andere bende. Op een dag kwam er een klein gezin bij de bende. Een moeder, vader en een zoon. Die zoon was enkele jaren ouder dan ik. Ik gokte zo’n twintig jaar. Persoonlijk vond ik hem ietsje te oud. Ik was, eerlijk gezegd, ook helemaal niet op zoek naar een vriendje. Ik was het gewoon alleen te bedelen en te stelen en vond het dan ook verschrikkelijk vervelend dat de jongen bij me kwam lopen. Ik liep weg en zag dat hij me volgde. Ik stopte en heb hem uitgekafferd, maar hij gaf niet op. Uiteindelijk heb ik het dan maar zo gelaten. Ik leerde hem beter kennen en merkte dat het eigenlijk een leuke jongen was, maar daar bleef het bij. We gingen samen stelen en bedelen.
Er gingen enkele dagen voorbij. We hadden net wat gegeten en liepen nu door de stad. Ik kende de stad ondertussen op mijn duimpje. We zagen dat er massa’s mensen rondliepen. Wat verder stond Parc Des Princes. Een enorm stadion waar concerten en andere dingen gebeurden. Het was twee uur ’s middags ongeveer. We bleven daar zitten op een bankje. Uren gingen voorbij en de mensenmassa verminderde. Het waren allemaal jonge meisjes. Ze zaten nu allemaal binnen. Het was acht uur ongeveer en er klonk muziek. Echte rockmuziek. Ik luisterde aandachtig. Ik heb amper muziek gehoord in mijn hele leven. Na een uurtje hield het op. Anderhalf uur was het stil. Er klonk geen muziek en alle meisjes waren nog binnen. Daarna begon het opnieuw. Het was ongeveer hetzelfde genre. De meisjes schreeuwden wel tien keer harder dan voorheen. Er waren ook rustige liedjes. Ik had ze nog nooit eerder gehoord. Tegen twaalven hield de muziek op en kwam iedereen naar buiten. Er stonden ondertussen al een massa aan bezorgde ouders die hun kinderen kwamen ophalen. Langzaam droop iedereen af. Ik schrok wanneer ik de jongen met de dreadlocks in een busje zag stappen.
‘Kom!’ zei ik tegen Lucas, zo heette de jongen.
‘Wat?’ vroeg hij. Ik antwoordde niet en probeerde het busje zo goed mogelijk te volgen. Ik had een redelijk goeie conditie, omdat ik al vaak heb moeten weglopen. Het stopte voor een chique hotel. Vier sterren zag ik. Ze stapten uit en gingen het hotel binnen. Wat verder ging ik zitten en hield het hotel in de gaten. ‘Kom! Dan gaan we terug, onze buit inleveren’, zei Lucas.
‘Nee! Ga maar! En neem dit maar mee’, zei ik. Ik gaf hem de vijftien euro die ik verdient had. ‘Maar zeg wel dat het van mij komt’, zei ik.
‘Je weet toch dat ze dit raar gaan vinden en dat ze gaan denken dat je uit de groep stapt’, zei Lucas.
‘Kan best zijn’, zei ik terwijl ik naar het grote gebouw keek. Lucas ging weg. Ik schrok wanneer ik de jongen met het zwarte haar, dat toen rechtop stond, door het raam keek, recht in mijn gezicht. Hij keek mij raar en peinzend aan, ging toen weer van het raam weg en kwam even later weer terug met de jongen met de dreadlocks, Tom. Hij wees naar beneden, recht naar mij. Ik zag Tom zijn gezicht verstrakken. Hij liep van het raam weg. Ik zag dat Tom het hotel uitliep en rondkeek. Wanneer hij mij zag, liep hij naar me toe. Ik grijnsde vals naar hem.
‘Wat doe jij hier?’ vroeg hij wanneer hij bij me is. ‘Je weet toch dat dit stalking is?’ voegde hij er grijnzend aan toe.
‘Stalking? Ik woon hier, jongetje’, zei ik. Zijn grijns verdween.
‘Wat doe je hier dan?’ vroeg hij me.
‘Gaat jou dat wat aan?’ vroeg ik.
‘Ik bedoel maar. Zo’n jong meisje telkens alleen op straat. Het lijkt wel of je op straat woont’, zei hij.
‘Doe ik ook’, zei ik achteloos. Ik zie hem verbaasd naar me kijken.
‘Bedoel… bedoel je, dat je een zwerver bent, een dakloze?’ vroeg hij me verbaasd.
‘Tommie, Tommie. Waarom loop ik dan in een stel vodden rond, stink ik zo hard, ziet mijn haar er zo vettig en ongekamd uit? En waarom schreeuwde ik toen zo tegen je toen je Juul omver had gereden, aangezien je zelf zei dat hij “maar een zwerver” was?’ vroeg ik met een grimas. Hij haalde zijn schouders op. ‘Voilà! Er is nog zóveel dat je niet over mij weet, Tommie’, zei ik.
‘Ik heb tijd genoeg. Als je wilt mag je me alles eens vertellen’, zei hij.
‘Ten eerste heb ik wel wat beters te doen, ten tweede verwachten ze me terug bij de bende en ten derde, ik ga niet zomaar ergens naartoe met iemand die ik niet ken’, zei ik. ‘Ik leef al lang genoeg op straat om zoiets niet te doen’, zei ik.
‘Ja zeg! Ik ga je niet verkrachten of zo’, zei hij verontwaardigd.
‘Je weet nooit wie er achter je schuilt. Misschien wel een pedofiel, misschien ook helemaal niet, maar ik kan niemand meer vertrouwen. De enige die ik vertrouw was Juul’, zei ik.
‘Wie is Juul?’ vroeg hij me.
‘Dat is diegene die je omver gereden hebt’, zei ik moeilijk. Ik zag dat hij me bekeek.
‘Je bent echt veel te mager’, zei hij toen.
‘Kan zijn, maar ik heb niet gekozen om zo mager te zijn. In mijn leven heb je geen keuzes. Je lot is bepaald’, zei ik. Ondertussen was de jongen met het zwarte haar er ook al bij komen staan. ‘Maar ik ga weer. Ik heb honger en de anderen zullen nu wel aan het eten zijn’, zei ik. Ik draaide me om en vertrok. Ik werd vastgegrepen aan mijn arm en als reflex legde ik die persoon op de grond.
‘Wow, dat was heftig!’ zei de jongen me het zwarte haar verrast.
‘Sorry, ik dacht dat het misschien iemand anders was. Maar val me nooit meer aan in mijn rug’, zei ik.
‘Ben ik echt niet meer van plan’, zei hij. ‘Hoe heet je eigenlijk?’ vroeg hij toen hij opstond.
‘Zijn je zaken niet’, zei ik.
‘Oké, dan niet. Je zei net dat je honger hebt. Waarom kom je bij ons niets eten?’ vroeg hij dan.
‘Dat heeft je vriendje ook al voorgesteld. Nee, dank u!’ zei ik.
‘Uhm, dat is mijn broer’, zei Tom dan. Ik keek hun raar aan.
‘Vast wel, kom en nu serieus!’ zei ik.
‘Nee, echt!’ zeiden ze dan allebei tegelijk. Ik keek hun raar aan.
‘Nou ja, maak niet uit. Ik ga!’ zei ik. Ik draaide me opnieuw om en vertrok. Wanneer ik terug aankwam bij de bende keek iedereen me raar aan.
‘Waar ben je geweest?’ vroeg Boris, de bendeleider.
‘Gewoon ergens’, zei ik.
‘En dat moeten wij geloven?’ vroeg hij met gefronst voorhoofd.
‘Geloof me dan niet, hè’, zei ik.
‘En waar is je buit?’ vroeg hij. Ik was verbaasd.
‘Die heb ik meegegeven met Lucas’, zei ik.
‘We hebben Lucas hier nog niet gezien’, antwoordde hij. ‘En aangezien je niets hebt om voor te stellen, wordt je de groep uitgesmeten’, zei hij. Dat was de druppel. Ik keek iedereen nog eens kwaad aan, Boris in het speciaal. Ik zag Leo en Jos hun hoofden hangen.
‘Ik dacht dat we samen hoorden. Dat we een familie waren. Maar ik heb me blijkbaar vergist. Je doet het enkel voor je eigen goed! En Boris, vertel eens, waar is al dat geld naartoe dat iedereen altijd aan je gaf? Je zei dat je er eten mee ging kopen. Ik heb nooit eens iets vers gezien of eens iets anders dan oud brood of cola uit een vuilnisbak’, zei ik gemeen. Ik zie verschillende verbaasden gezichten draaien naar Boris.
‘Uhm, nou ja’, stamelde hij.
‘Je bent gewoon een vuile bedrieger! Alles lekker voor jezelf houden, terwijl iedereen hier bijna verhongerd’, schreeuwde ik. Ik hoorde hoe mensen protesteerden en hun geld terug opeisten. Ik liet ze lekker doen en ging weg. Naar waar wist ik niet. Ik liep onbewust richting het hotel waar Tom logeerde. Ik keek naar de grond terwijl ik liep en liep zo tegen iemand aan. Wanneer ik op de grond lag, keek ik op en zag Tom.
‘Ik loop jou echt overal tegen het lijf’, zei hij lachend. Hij gaf me een hand. Ik nam die aan en stond op. ‘En wat brengt jou hier?’ vroeg hij dan.
‘Ik woon hier, allee, wonen kun je het niet noemen’, zei ik.
‘Weet ik wel, maar dit is de straat waar het hotel staat’, zei hij dan.
‘Ow, dat had ik eerlijk gezegd helemaal niet door’, zei ik.
‘Heb je nog altijd geen zin om wat te eten?’ vroeg hij dan. Ik knikte beschaamd. ‘En ik die dacht dat jij niet met vreemde mannen meeging’, zei hij grijnzend.
‘Als ik aan eten wil geraken, heb ik geen andere keus’, zei ik stil.
‘Hoe bedoel je?’ vroeg hij verbaasd.
‘Ik ben uit de bende gesmeten, maar meer ga ik er niet over zeggen’, zei ik.
‘Geen probleem’, antwoordde hij. We liepen het hotel binnen. Mensen keken me vuil aan. Nogal logisch. Welke dakloze loopt nu een chique hotel binnen?
‘Vuile clochard! Wil je wel eens maken dat je het hotel buiten bent!’ werd er geschreeuwd door iemand van het personeel.
‘Bemoei je met je eigen zaken!’ schreeuwde Tom terug. In de lift gingen de mensen zo ver mogelijk van me staan. We kwamen aan de tweede verdieping. Ik zei niets en volgde Tom alleen maar. Hij haalde een sleutel tevoorschijn en ging daarmee zijn kamer binnen. Ik volgde hem en was verbaasd toen ik die luxe zag: een enorme televisie, een minibar, een tweepersoonsbed, chique kasten… Allemaal dingen die ik nog nooit van mijn leven had gehad. Die oude dingen die mijn ouders hadden, kon je niet echt luxe noemen, maar ik was al blij dat ik niet op de grond moest eten toen. Ik bleef staan met open mond.
‘Uhm, wat wil je eten?’ vroeg Tom na een lange stilte
‘Maakt helemaal niet uit’, zei ik nog steeds verbaasd. Ik bleef rechtstaan, durfde gewoonweg niet gaan zitten, bang dat ik wat vuil zou maken.. Tom ging de kamer uit en kwam een hele tijd later terug met de jongen met het zwarte haar, een jongen met blond en eentje met bruin haar. Ik deinsde achteruit. Ik had helemaal niet verwacht dat ze met vier zouden binnenkomen.
‘Wees niet bang, we doen je niets’, zei de jongen met het zwarte haar. Ik kalmeerde wat, maar vertrouwde ze nog steeds niet. Ze maakten het zich gemakkelijk op Tom zijn bed.
‘Wil je anders even douchen?' vroeg Tom. Ik antwoordde niet.
‘Kom, dan toon ik je de badkamer’, zei hij dan. Ik volgde hem en zag dat hij een deur opendeed. Mijn mond viel weer open. Parelwitte kasten. Een enorm bad en een brede douchecabine. Ik kon niets zeggen en staarde verbijsterd naar de luxe.
‘Wat ga je doen? Een bad of een douche?’ vroeg hij toen hij telkens de dingen aanwees.
‘Ik denk dat ik ga douchen’, zei ik.
‘Oké’, zei Tom. Hij rommelde in kasten en haalde er een handdoek, washandje, shampoo en zeep uit.
‘Alstublieft’, zei hij. Ik keek hem dankbaar aan. ‘Dan ga ik nu wat te eten halen. Doe maar rustig op je gemak’, zei hij. ‘Is het goed als ik je een T-shirt van mij geef?’ vroeg hij.
‘Maakt niet uit’, zei ik, terwijl ik naar de douche keek. Tom liep de badkamer uit en kwam terug met een T-shirt. Ik keek hem weer dankbaar aan en keek toe hoe hij de kamer verliet. Ik deed de vodden die ik aanhad, uit en ging onder de douche staan. Ik draaide de kraan open en zeepte me in. Ik waste mijn haren, draaide de kraan dicht en ging dan de douche terug uit. Ik voelde me voor het eerst in mijn leven écht proper. Ik droogde me af met de handdoek die Tom me gegeven had en deed zijn T-shirt aan. Hij kwam wel tot aan mijn knieën. Het was meer een kleed dan een T-shirt voor mij. Ik ging de badkamer uit en zag vier gezichten naar mij draaien. Ik bloosde en deed zachtjes de deur dicht. Tom zei dat ik in de zetel mocht zitten, maar ik ging liever op een stoel zitten. Tom kwam met een karretje vol met voedsel dat ik nog nooit gegeten en zelfs nog nooit gezien had, aan. Hij kwam naast me zitten en vertelde me wat, wat was. Ik proefde eerst voorzichtig en merkte dat het eigenlijk wel lekker was. Ik at niet alles op. Door het weinige eten dat ik jaren at, is mijn maag enorm gekrompen. Ik at telkens kleine hoeveelheden.
‘Is dat alles dat je gaat eten?’ vroeg de jongen met het lange bruine haar. Ik knikte onzeker. De enige die ik nu een beetje vertrouwde was Tom.
‘Misschien is het beter als ik nu ga, ik wil niet nóg meer van jullie profiteren’, zei ik.
‘Dat doe je helemaal niet!’ zei Tom.
‘Je hebt al superveel voor me gedaan’, probeerde ik.
‘Toe! Blijf nog even. Blijf anders slapen’, drong hij aan.
‘Jullie zullen wel moe zijn, het is al voorbij twee uur’, zei ik.
‘Oh, nee! We slapen morgen gewoon wat langer’, zei de jongen met het zwarte haar dat ondertussen weer helemaal plat lag.
‘Oké, dan! Maar morgen ben ik weer weg!’ zei ik.
‘Dat zien we dan nog wel’, zei Tom met een grijns. ‘Bill, wil jij je borstel eens halen? Dan kan ik … haar haren kammen’, zei om tegen de jongen met het zwarte haar.
‘Nee, nee! Dat hoeft niet!’ zei ik.
‘Toch wel’, zei Tom. Ik ging braafjes terug op mijn stoel zitten. Ik was het wel beu dat die twee andere me zo aanstaarden.
‘Hoe noem je nu eigenlijk?’ vroeg Tom.
‘Vera, Vera Delava’, zei ik.
‘Mooi zo! Dit is Georg’, - hij wees naar de jongen met het lange, bruine haar - , ‘dit is Gustav’, - hij wees naar de jongen met het korte blonde haar - , ‘en dat is mijn kleine broertje, Bill’, zei hij toen hij naar de jongen met het zwarte haar wees, die net binnenkwam.
‘Aangenaam’, zei ik.
‘Hier!’ zei Bill en hij gaf de borstel aan Tom. Tom stond recht, ging achter me staan en begon mijn haren te borstelen.
‘Ik zal het zelf wel doen’, zei ik.
‘Nee, laat me alstublieft je haren kammen’, zei hij.
‘Oké, dan’, zei ik. Ik voelde hoe Tom zorgvuldig mijn, ondertussen lange, haren probeerde te kammen. Wanneer hij klaar was, ging hij zitten.
‘Wil je eens wat over jezelf vertellen?’ vroeg Bill voorzichtig. Ik knikte en vertelde ze alles. Vanaf mijn ouders, hoe ik wegrende en bij Juul, Leo en Jos terecht kwam. Hoe we uiteindelijk verhuisden en bij de bende terecht kwamen. Alles wat er daartussen gebeurde, tot nu toe. Tot het moment dat ik Boris te grazen nam.
‘Wow, jij hebt echt heel wat meegemaakt’, zei Gustav verbijsterd. Ik was het gewoon om weinig te slapen en was dus helemaal niet moe, maar de andere blijkbaar wel.
‘Ik ga maffen’, zei Bill dan.
‘Ik ook’, zei Georg. Ik nam afscheid van ze. Even later ging Gustav ook weg.
‘Zo, slaap jij maar in mijn bed, ik slaap wel op de zetel’, zei Tom dan.
‘Nee! Laat mij nu alstublieft op de zetel slapen, daar ben ik echt al heel blij mee’, zei ik.
‘Als je er echt op staat’, zei hij dan. Ik nam de dekens aan die Tom me aangaf en ging in de zetel liggen. ‘Ik ga me even opfrissen’, zei hij.
‘Oké’, zei ik enkel. Hij ging de badkamer in en kwam wat later weer terug. Toen ik hem in zijn boxer terug uit de badkamer zag komen, keek ik automatisch de andere kant op. Hij kwam naar me toe en kwam naast me zitten op de zetel. Hij zei niets en drukte een kus op mijn voorhoofd.
‘Slaap zacht’, fluisterde hij er nog achter. Hij ging in zijn bed liggen.
‘Slaap wel’, fluisterde ik terug. Die dag was echt de beste dag van heel mijn leven. Ik had een dak boven mijn hoofd, had goed gegeten en heb me eens goed kunnen wassen. Niet veel later viel ik met een goed gevoel in slaap.

Wanneer ik terug wakker werd, ging ik recht zitten. Ik keek eens verbaasd rond. Dan herinnerde ik me alles weer. Ik stond recht en zag dat Tom nog sliep. Ik kon maar beter gaan. Ik ging naar de badkamer en deed mijn vodden terug aan. Ik plooide Tom zijn T-shirt mooi terug op en legde die op tafel. Ik leg er een briefje bij, waarop stond:
“Bedankt Tom. Bedankt voor alles. Ik zal je nooit vergeten, maar mijn leven gaat verder op straat. Ik ben zo goed als op straat geboren en hier wil ik ook sterven, net zoals Juul. Nogmaals bedankt Tom. Misschien komen we elkaar ooit nog eens tegen.
Kusje Vera.”
Ik liep naar het bed toe en drukte een kus op zijn wang. Ik stond voor de deur en hield de klink vast. Ik keek nog eens achterom en ging dan de kamer uit. Ik ging snel het hotel uit, voor de mensen weer wat zouden zeggen. Wanneer ik het hotel uitwas, ging ik op mijn gemak verder.
‘Hey! Hela!’ hoorde ik achter me. Ik stopte en draaide me om. Ik zag Boris staan.
‘Wat moet je?’ vroeg ik achterdochtig.
‘Wat deed je daar in dat hotel?’ vroeg hij.
‘Ik kan me niet herinneren dat, dat jouw zaken zijn’ zei ik. Ik draaide me om en liep verder.
Ik hoorde een bonk achter me. Ik stopte en keek om. Boris lag op de grond en Tom stond ernaast met gebalde vuist.
‘Wat? Wat is er gebeurt?’ vroeg ik.
‘Hij wou je aanvallen met een mes’, antwoordde Tom. Ik zag inderdaad een mes liggen naast Boris. Tom kwam voor me staan.
‘Waarom liep je weg?’ vroeg Tom. Ik kon niet antwoorden.
‘Tom, kijk uit!’ schreeuwde ik. Boris stond met opgeheven hand, waar hij het mes in vasthield, achter Tom. Tom draaide zich verschrikt om. Boris hief zijn hand nog wat hoger op. Ik ging voor Tom staan en ving de messteken op. Ik viel neer. Ik zag nog hoe Boris wegvluchtte. De lafaard. Ik zag Tom zijn gezicht.
‘Vera! Vera verlaat me niet. Niet nu!’ schreeuwde Tom. ‘To… Tom… ik heb een gelukkig einde gehad en daar heb jij vo… voor gezorgd’, zei ik moeilijk.
‘Vera! Nee!’ zei Tom stil. ‘Er is nog zoveel dat ik van je wil weten. Ik wil je leren kennen’, zei hij. Ik zag dat er een traan over zijn gleed.
‘So… Sorry, Tom’, zei ik. Ik voelde hoe Tom zijn lippen op de mijne drukte. Zo stierf ik. Op straat, zo goed als de plek waar ik geboren was en geleefd heb, met Tom zijn lippen op de mijne.


Reacties?
Willen jullie de serie die hierop volgt ook eens proberen?
http://www.quizlet.nl/stories/692/we-cant-live-together-tom-or-maybe-we-can/
Dat is het vervolg van deze "stand alone", maar daar is hij einde een beetje anders. Ze sterft niet.

Statistieken

Statistieken

Reageer (41)

  • Christmasx

    Wow. :O
    Heftig ma stoer en zo Mooi!

    1 decennium geleden
  • SmAk

    ö zoow erg maar egt heel mooi ,,
    egt 1 van de mooiste die ik ooit geleze heb !
    (K)

    1 decennium geleden
  • WannaKnow

    Whooh echt megaa mooi!

    1 decennium geleden
  • WrongxLove

    heftig :O en mooi!

    1 decennium geleden
  • playgirl69

    kei sgoon

    1 decennium geleden

Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen

Wat wil je nu doen?