Creative Writing Competition PercyWood - Opdracht 1
We gaan de Geschiedenis in. Aan een belangrijke gebeurtenis in de Geschiedenis geven jullie je eigen draai. Jullie kiezen een jaartal uit en ik geef jullie de gebeurtenis die daarbij hoort. Er kan niet onderling gewisseld worden. Weet je niet wat er toen precies gebeurd is, kun je het of aan mij vragen, of je zoekt het op op internet.
Mijn jaartal was 1791, waarbij de nieuwe grondwet van Frankrijk hoorde.
Als prins kreeg Lodewijk Karel niet vaak de kans om buiten te spelen, laat staan om met zijn vingers in de aarde te woelen, dus het was begrijpelijk dat hij zich verheugde op de opdracht die zijn privéleraar hem had opgelegd. Alleen de strenge opvoeding en de hand die op zijn schouder rustte zorgden ervoor dat het zesjarige jongetje niet letterlijk stond te trappelen van opwinding. “Mag ik, moeder?” vroeg hij, zodra de dienstmeid een rieten matje in het lege stuk van het bloemperk had neergelegd.
Zijn moeder keek afkeurend naar de droge aarde. Even was hij bang dat ze hem zijn plezier toch nog zou ontzeggen, maar toen knikte ze en haalde ze haar hand weg. “Zorg dat je niet vies wordt.”
Hij hoorde haar wel, maar de waarschuwing was zo ongeveer het laatste dat er door zijn hoofd ging toen hij zich op zijn knieën op het matje liet vallen. Hij griste een schepje van het dienblad dat de meid hem voor hield en begon enthousiast een gat te graven om zijn zonnebloempitjes te planten. Zodra hij dacht dat het kuiltje diep genoeg was, graaide hij een hand vol pitjes van het dienblad en legde ze zorgvuldig op de grond, waarna hij de aarde weer glad begon te strijken. Op teken van de koningin snelde de meid hem te hulp, om te voorkomen dat nog meer dan alleen zijn handen onder de modder zou komen te zitten.
Hij liet het jonge meisje de rest van het werk doen en richtte zich trots op. “Dit is een gedachtwaardige dag in de geschiedenis van ons land,” verkondigde hij, op de manier waarop hij zijn vader het wel eens had horen zeggen.
“Gedenkwaardige, niet gedachtwaardige,” merkte Marie Thérèse op, die naast hun moeder stond en haar kritische blikken imiteerde.
Lodewijk Karel negeerde zijn oudere zus. Hij liet de meid zijn handen schoonvegen terwijl hij zich tot zijn moeder wendde. “Waar is vader? U had gezegd dat hij ook zou komen.”
“Je vader heeft het druk.” Marie-Antionette aaide over het hoofd van haar zoontje. “Kom, naar binnen. Je hebt schone kleren nodig, dit ziet er niet uit.”
Hij knikte en liep, bijna huppelend, voor zijn moeder en zus uit door de tuin terug naar het paleis. Hij keek niet achterom, en merkte dus niets van de bezorgde blik van de koningin. Hij was nog te jong om te begrijpen dat de voortdurende angst van zijn moeder en de afwezigheid van zijn vader slechte dingen voorspelden.
“Waar gaan we heen?” vroeg hij, nog half slapend. Het was donker, hij was moe en hij moest nodig, dus hij begreep niet waarom hij zo gehaast in de koets werd geschoven. De meid die hem uit bed had gehesen en hem in zijn kleding had geholpen had niets gezegd toen hij haar dezelfde vraag had gesteld.
Zijn moeder, vader en zus zaten allemaal al in het rijtuig op hem te wachten. Zijn moeder trok hem dicht tegen zich aan terwijl ze in beweging kwamen. “We gaan een tijdje op vakantie,” vertelde ze hem.
Hij was onmiddellijk een stuk wakkerder en keek geschrokken omhoog. Het was goed dat de duisternis verhulde hoe bleek het gezicht van de koningin was, want anders zou hij doodsbang zijn geworden. “Maar ik kan mijn bloem toch niet achterlaten?” Het pitje had zich inmiddels ontwikkeld tot een volgroeide plant, en voor Lodewijk Karel was zijn bloem het middelpunt van zijn kleine wereld. Hij kon zich niet voorstellen dat hij zich er zo plotseling van zou moeten scheiden.
Zijn vader gaf antwoord. “We planten wel een nieuwe zodra we aankomen. Ga slapen.”
Lodewijk Karel was niet tevreden. “Maar vader -”
“Ga slapen, jongen,” viel zijn moeder hem in de rede. Er was iets in de toon van haar stem dat hem waarschuwde dat hij geen andere keuze had dan zijn gemopper voor zichzelf te houden. Om zijn irritatie tot uitdrukking te brengen trok hij wel nog een pruillip, maar dat was hard werk en hij was nog steeds slaperig. Het duurde niet lang tot hij wegdoezelde bij het stevige ritme van paardenhoeven op steen en het geschommel van de koets. Hij was nog te jong om in te kunnen zien dat deze plotselinge vlucht van de koninklijke familie moest betekenen dat er hen iets vreselijks boven het hoofd hing.
Hij werd pas weer wakker toen de koets abrupt tot stilstand kwam. Het was licht geworden, dus hij moest een paar keer knipperen en de slaap uit zijn ogen wrijven voordat hij goed kon kijken. Hij wilde vragen wat er gebeurde, maar net op dat moment werd de deur open gegooid. Hij voelde zijn moeder verstijven en zijn zus, die aan de andere kant naast hem zat, greep zijn hand en kneep zo hard dat het bijna pijn deed. Hij begreep er niets van, maar hij voelde instinctief dat hij zich beter stil kon houden terwijl de koning uitstapte en met een groep mannen praatte. Hij was nieuwsgierig en probeerde uit te vogelen waar het gesprek over ging, maar hij kon enkel losse woorden verstaan. De niet al te vrolijke toon waarop er werd gepraat gaf hem echter het ongemakkelijke gevoel dat er iets niet helemaal goed zat. Zijn vader klonk precies zoals toen hij had geprobeerd dat kleine vogeltje het paleis in te smokkelen.
Lodewijk Karel begon onrustig heen en weer te schuiven op het bankje. Hij hoorde een onbekende stem iets zeggen over ene Madame Déficit, waarop zijn vader luider begon te praten, maar voordat hij nog meer kon opvangen sloeg zijn moeder haar handen over zijn oren. Hij was zo verbaasd dat hij niet eens tegenstribbelde.
Uiteindelijk stapte zijn vader weer in en werd de koets omgedraaid. “Gaan we naar huis?” vroeg hij verrast.
De koning en koningin wisselden een gespannen blik uit. “Ja,” antwoordde de koningin zachtjes. “Ja schat, we gaan naar huis.”
Hij was verheugd, want nu zou hij zijn bloem terugzien, maar hij merkte dat de rest van zijn familie erg stil en bedrukt leek. “Wees niet verdrietig. We kunnen nog wel een andere keer op vakantie,” probeerde hij ze te troosten.
“Als er tenminste nog een andere keer komt,” fluisterde zijn zus.
Hij schrok, maar hij werd gerustgesteld door zijn moeder. “Natuurlijk komt er nog een andere keer. Zoiets zeg je niet, Thérèse.”
Er viel weer een stilte, maar Lodewijk Karel voelde zich prima op zijn gemak, blij met het vooruitzicht weer naar het paleis terug te keren en zich er absoluut niet bewust van dat hij de enige was die er zo over dacht. Hij was nog te jong om de nervositeit van zijn moeder en zus of de bezorgdheid in zijn vaders gezicht op te merken.
Hij was blij dat zijn bloem nog steeds intact was toen hij een dag na de terugkeer naar het paleis eindelijk met zijn zus mocht gaan kijken in te tuinen. Ze stonden hand in hand en staarden naar de gele blaadjes. “Waarom is moeder zo blij?” wilde Lodewijk Karel van zijn grote zus weten. De terneergeslagen sfeer die sinds hun mislukte vakantie over zijn ouders had gehangen was zelfs hem opgevallen, maar gisteren was deze opeens verdwenen en had zijn moeder weer naar hem geglimlacht.
Zijn zus keek hem niet aan, maar hield haar ogen op de bloem gericht. “Omdat er een nieuwe grondwet is.”
“Wat is dat?”
“Een goed teken.”
“Dat is fijn.” Lodewijk Karel glimlachte en richtte zijn blik weer op zijn geliefde plant. Zijn zus was ouder en slimmer en sprak altijd de waarheid, dus vroeg hij niet door. Bovendien was de bloem stukken interessanter; hij hoopte in stilte dat hij hem mee zou mogen nemen als hij volwassen werd en verhuisde naar zijn eigen paleis.
Hij was nog te jong om te kunnen beseffen dat het nooit zo ver zou kunnen komen, omdat de gele blaadjes over niet al te lange tijd af zouden vallen en hij zijn geliefde bloem voor goed vaarwel zou moeten zeggen. En misschien was dat maar goed ook, want het betekende dat hij eveneens nog te jong was om zich voor te kunnen stellen dat hij nauwelijks een bloemseizoen later ook afscheid zou moeten nemen van zijn ouders, en dat ook zij er nooit zouden zijn voor de dag dat hij volwassen werd.
Reageer (1)
<4
1 decennium geleden