Opdracht 1
Hand in hand renden Madison en Sergej door het zonovergoten grasveld. Voor het eerst sinds tijden voelden ze zich weer veilig. Rustig. De wind blies zachtjes door het veld, en droeg de zomerse geuren van gras en bloemen met zich mee. Ze merkten de wereld om hun heen niet op. Ze waren alleen bewust van elkaar. De relatieve rust in dit veld was een verademing na de spanning en angst van hun leven thuis. Hun leven in wat hun thuis was geweest.
De gele zomerjurk met rode vlekken van Madison wapperde in de wind. Het lange gras kriebelde haar benen. Ze was niet bepaald gekleed op de snijdende wind van de velden. In de verte hoorde ze een diep gerommel. Sergej had het ook gehoord; hij versnelde zijn pas. Madison volgde zijn voorbeeld.
Ze wierp een blik opzij. Zijn haar zat in zijn ogen, en ondanks de situatie moest ze glimlachen. Het verbaasde haar dat hij nog iets kon zien. Het was altijd dezelfde lok, maar hij wilde niet dat zij hem afknipte. Maar Madison had zelf ook niet bepaald veel recht om te klagen, de wind blies ook bij haar het haar in haar ogen. Ze veegde haar haren aan de kant en vertraagde om een blik om haar heen te werpen. De omgeving was prachtig. De situatie thuis was dan misschien duister en grimmig, hier vormden de zonnestralen die door het wolkendek heen braken een prachtig schouwspel met het golvende geel en groen van het lange gras, met lonkend in de verte de veiligheid van het bos.
Om Madison en Sergej heen renden meer mensen. Sommigen hadden geluk: Zij hadden een deel van hun bezittingen mee kunnen nemen. Het was een bonte verzameling mensen, die hun weg maakten door het veld. Voor het eerst vroeg Madison zich af of het wel veilig was om door een open veld te lopen met zo'n menigte. Alleen: De grote wegen waren zeker onveilig. Daarover proberen te vluchten leidde zo goed als zeker tot de dood.
Madison hoorde een hoog, fluitend geluid boven zich. Het geluid werd dieper, werd een laag gezoef. Iets raakte de grond, zo'n honderd meter voor het paar. Een milliseconde later volgde een explosie en spoot een fontein van aarde omhoog. De mensen die in de buurt hadden gestaan werden opzij geslingerd. Madison dacht dat ze een losse arm zag wegvliegen. De vluchtende mensen verstijfden bijna allemaal, en keken hoe het zand dat omhoog geworpen was langzaam weer neerdaalde.
“Mortieren! Op burgers? Dat kunnen ze niet maken, dit is een oorlogsmisdaad!” Een oudere man die niet ver van hun vandaan stond staarde boos naar de stad achter hun, die ze juist verlaten hadden om het oorlogsgeweld achter zich te laten. De vrouw die vlak bij hem stond greep hem in zijn kraag en sleurde hem in de richting van het bos.
“Ze willen ons allemaal doden. Als je genocide probeert te plegen draai je je hand niet om voor een misdaad meer of minder. Rennen, idioot!”
Het gefluit van nog een mortiergranaat werd hoorbaar. De vluchtelingen begonnen weer te rennen, sneller en paniekeriger dit keer. Achter hun verhevigden de geluiden van een vuurgevecht zich. Ook ver weg, aan weerszijden weerklonk het gedreun van zwaar geschut. Ze waren totaal niet voorbereid geweest op de aanval, en hun prachtige stad was binnen enkele uren omsingeld. De troepen waren verspreid door het land, en ook binnen de stad was de communicatie tussen de verschillende leiders slecht. In een poging de burgers te evacueren werd uiteindelijk besloten om alles op alles te zetten en aan een kant uit te breken. Soldaten en vrijwilligers hielden de vijand op terwijl de burgers vluchtten. Zoals Madison en Sergej nu deden. Maar niemand had erop gerekend dat de vijand bewust achter hen aan zou gaan.
Samen stormden ze door het veld, nog altijd hand in hand. De lucht was gevuld met het fluiten en zoeven van vallende projectielen, en overal door het veld spoten fonteinen van zand, opgestuwd door explosies, de lucht in. Haar spieren brandden en de lucht gierde in haar keel, maar Madison bleef doorrennen. Iedere keer dat ze vertraagde sleurde Sergej haar verder.
Het waren de langste minuten van hun leven. Maar ze haalden het: ze bereikten het bos. Ze passeerden verschillende groepen ongeordende soldaten, of wat daar voor moest doorgaan. Een aantal van hen begeleidden de vluchtelingen en behandelden hun wonden voor zo goed als dat kon, maar zij waren er zelf nauwelijks beter aan toe dan de vluchtelingen. En ze wisten al helemaal niet wat ze met de vluchtelingen aan moesten. Het was chaos. Uiteindelijk plofte het paar maar ergens neer bij een boom, aan de rand van het kamp.
Madison keek omhoog. Tussen de bomen zag ze vaag de blauwe lucht. Nu de adrenaline verdween uit haar lichaam sloeg de schok van de recente gebeurtenissen toe. Ze kon het nauwelijks geloven. Zoveel doden de afgelopen week in de stad. Overal op straat. Dat waren de mensen die geluk hadden gehad. Sluipschutters schoten op onschuldige mensen, zelfs kinderen, en lieten ze in de straat sterven, wachtend tot iemand stom genoeg was om te proberen het slachtoffer in veiligheid te brengen. Artillerie werd ongericht op hun stad losgelaten. Hun eigen milities waren zo chaotisch en gedesorganiseerd dat ze nauwelijks tegenstand hadden kunnen bieden. Chaos was ook waarom ze waren aangevallen: ze waren zwak geweest. “Weakness and ambivalence lead to war.” De oude bush had dat ooit gezegd, ze had het gehoord op tv. Ze had toen al aan de regering moeten denken, aan haar eigen stad en aan de chaos die in het hele land heerste. Maar ze had nooit ook maar durven denken dat het zo erg kon worden.
Sergej zag hoe ontredderd ze was en sloeg zijn arm om haar heen, al was hij er zo te zien niet veel beter aan toe. Zwijgzaam nestelden ze zich tegen elkaar aan, kijkend naar de chaos en het geschreeuw rondom hen. Bang wachtend op wat komen zou.
Er zijn nog geen reacties.