Basisregel
De woorden mijn, zijn en haar zijn bezittelijk voornaamwoorden. Je gebruikt ze om aan te geven dat iets van iemand is.
      A) Mijn boek ligt op tafel.
      B) Het is zijn hond, dus hij mag de drol opruimen.
      C) Weet jij waar haar broertje zich verstopt heeft?
Alle bezittelijk voornaamwoorden op een rijtje zijn mijn, je, jouw, uw, zijn, haar, ons, onze, jullie en hun. Als je meer wilt weten over het verschil tussen jou en jouw, kun je naar dit hoofdstuk kijken.

Afkortingen
Soms worden mijn, zijn en haar niet volledig geschreven, maar worden ze afgekort. Veelgebruikte afkortingen zijn m'n, z'n, d'r, me en ze. Die eerste drie zijn in sommige gevallen goed, maar de laatste twee niet.
      D) Ik heb overal gezocht, maar ik kan m'n jas niet vinden.
      E) Zijn vriendin heeft z'n moeder nog nooit ontmoet.
      F) Het is d'r eigen keuze.
D en E zijn dus toegestaan, maar me jas of ze moeder mag niet! Houd er ook rekening mee dat zelfs de afkortingen die wel goed zijn, erg informeel klinken. Je kunt ze dus beter niet gebruiken in belangrijke teksten. Ook in verhalen valt het sterk aan te raden zoveel mogelijk gewoon mijn, zijn en haar te schrijven, behalve als je een goede reden hebt om informele taal te gebruiken. Dit kan bijvoorbeeld als een dronken personage iets zegt.

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen