Komma's
Waarom gebruiken we komma's?
Komma's zijn nodig om een korte pauze in een zin aan te geven. Vooral in lange zinnen zijn komma's erg belangrijk, want ze zorgen ervoor dat het niet één lange brei woorden wordt, maar dat het duidelijk is hoe je zin in elkaar zit. Door komma's op de juiste plaatsen te zetten, weten mensen die je verhaal lezen hoe ze een zin moeten indelen in stukjes en valt wat je hebt geschreven goed te volgen voor je lezer. In dit hoofdstuk worden daarom de belangrijkste regels voor komma's kort besproken.
Basisregel
Als je wilt weten waar je een komma moet zetten, kan het soms helpen een zin hardop voor te lezen. Je hoort dan waar je pauzes laat vallen en dat is waar de komma's horen. Over het algemeen kun je altijd het beste zo min mogelijk komma's zetten, al moet je ze natuurlijk niet weglaten op plaatsen waar ze absoluut moeten staan. Daarom zijn er ook een hoop concrete regels voor de plaatsing van komma's.
Bij voegwoorden
Voegwoorden zijn woorden zoals maar, omdat, want, hoewel, daarom en dus. Er zijn er nog veel meer, maar dit zijn een paar voorbeelden. Je gebruikt ze om twee zinnen aan elkaar te plakken. Je moet normaal gesproken een komma zetten vóór een voegwoord.
A) Kim had nauwelijks geslapen, maar toch stond ze al om zes uur op.
Ik heb mijn huiswerk niet bij me, want de hond heeft het gegeten.
Soms staat een voegwoord vooraan in de eerste zin, zoals in C en D. Je moet de komma dan tussen de twee zinnen zetten die het voegwoord aan elkaar plakt.
C) Hoewel mijn moeder een hekel heeft aan blauw, hebben we toch een auto in die kleur.
D) Omdat hun geschiedenisleraar ziek was, waren de kinderen al erg vroeg vrij.
Let op! Zorg dat je niet zomaar een punt vervangt door een komma, want dat is geen goede manier om twee zinnen te verbinden. Er moet echt een voegwoord in de zin staan.
Let op! De woorden en en of zijn ook voegwoorden. Dit zijn echter uitzonderingen, want je hoeft er geen komma's bij te gebruiken. Er wordt zelfs wel gezegd dat komma's voor en fout zijn, maar dat is niet waar. Je kunt het beter zoveel mogelijk vermijden, maar het is niet altijd fout, want soms kan een zin verwarrend worden als je geen komma gebruikt. Dan is het juist aan te raden om wel een komma voor en te zetten.
In opsommingen
In een opsomming moet er een komma tussen alle losse elementen van die opsomming. Dit geldt alleen niet voor de laatste twee delen, want die verbind je met en of of.
E) Fred lust geen kool, champignons of spinazie. Spruitjes, tomaten en wortelen gaan er echter wel altijd in.
F) Ik heb shampoo, een tandenborstel, mijn mooiste toilettas en een comfortabele pyjama ingepakt.
Tussen bijvoeglijk naamwoorden
Als je bij één woord meerdere bijvoeglijk naamwoorden gebruikt die allemaal op dat ene woord slaan, moet tussen die bijvoeglijk naamwoorden telkens een komma.
G) Ik ben jaloers op de grote, rode auto van mijn broertje.
H) Er woont een oude, enge, gekke vrouw in de straat van mijn beste vriendin.
Het is hierbij wel belangrijk dat alle bijvoeglijk naamwoorden op het zelfstandig naamwoord slaan. In G horen grote en rode allebei bij auto. De auto is groot én rood, dus moet er een komma tussen die twee woorden. In I ligt dit anders.
I) Ik ben jaloers op de heel erg coole auto van mijn broertje.
Tussen heel, erg en coole staan geen komma's. Deze woorden slaan namelijk niet allemaal apart op auto. De auto is cool, maar niet heel of erg. Die woorden horen bij coole. Dan hoeven er dus geen komma's tussen te staan.
Bij aansprekingen
Als er iemand wordt aangesproken, moet er een komma voor of achter die naam staan.
J) James, lijkt dit je wel een goed idee?
K) Ja, dit lijkt me een heel goed idee, Sirius.
L) James Tiberius Kirk, wat heb ik je gezegd over het breken van de regels?
Er moet ook een komma staan als iemand niet met zijn of haar naam wordt aangesproken, maar bijvoorbeeld met een bijnaam, titel of iets anders wat duidelijk naar een persoon verwijst.
M) Mevrouw, zou u me willen volgen?
N) Het is niet mijn schuld dat je niet bij de bovenste boekenplank komt, kleintje.
Bij bijstellingen
Een bijstelling is een stukje dat wat meer informatie geeft over iets wat je net genoemd hebt. Er moeten komma's om de hele bijstelling, dus zowel ervoor als erachter.
O) Mijn opa, vroeger de enige bakker in zijn dorp, heeft nu een hoop concurrentie.
Bijvoeglijke bijzinnen
Bijvoeglijke bijzinnen zijn stukjes van zinnen die beginnen met die of dat.
P) Ik heb mijn fiets, die ik gisteren nog heb gewassen, vandaag niet gebruikt.
Er zijn twee soorten bijvoeglijke bijzinnen. De eerste is de uitbreidende, zoals in P. Een uitbreidende bijvoeglijke bijzin geeft net als een bijstelling wat meer informatie over iets wat eraan voorafgaat. Dit iets noem je het antecedent. In P is mijn fiets het antecedent. Om een uitbreidende bijvoeglijke bijzin moet je komma's zetten, zoals je in P ziet.
De tweede soort bijvoeglijke bijzin is de beperkende. Hierbij moet je geen komma's gebruiken. Deze soort geeft ook extra informatie over het antecedent, maar op een iets andere manier. Een beperkende bijvoeglijke bijzin doet namelijk precies wat de naam al zegt; het geeft informatie waardoor het antecedent wordt beperkt. Het verschil tussen de twee soorten bijzinnen wordt waarschijnlijk wat beter duidelijk met een voorbeeld.
Q) Dat is mijn tante, die ik niet mag.
R) Dat is mijn tante die ik niet mag.
Q is een uitbreidende bijvoeglijke bijzin en R is een beperkende. De betekenis van Q is namelijk dat er een tante is en dat de ik-persoon haar niet leuk vindt. De betekenis van R is dat er meerdere tantes zijn en dat er één tante wordt aangewezen die de ik-persoon niet leuk vindt. De groep tantes wordt dus beperkt tot één specifieke tante door de beperkende bijvoeglijke bijzin.
Bij aanhalingstekens
Zie voor een uitleg over kommagebruik rond aanhalingstekens het hoofdstuk over aanhalingstekens.
Bij persoonsvormen
Tussen twee persoonsvormen wordt een komma geplaatst. De persoonsvorm is altijd een werkwoord dat zich aanpast aan het onderwerp. Het geeft dus de actie van het onderwerp weer.
S) Terwijl de leraar uitleg geeft, val ik in slaap
Als je twijfelt of je met een persoonsvorm te maken hebt, kun je altijd de zin in een andere tijd zetten. De persoonsvorm, die de actie van het onderwerp uitdrukt, moet zich immers aanpassen om te laten zien in wat voor tijd gesproken of geschreven wordt.
T) Terwijl de leraar uitleg gaf, viel ik in slaap.
Reageer (3)
@xijsbeertjex,
8 jaar geledenPersoonlijk vind ik dat echt onzin. Soms vind ik het veel mooier om een punt te gebruiken in plaats van een komma wanneer ik een tweede zin begin met "maar" of "althans". Dat is gewoon mijn stijl en die ga ik niet veranderen omwille van zo'n regeltje.
Ik heb ook ooit gehoord dat voor het verwijswoord "die" (in voorbeelden Q en R) een komma geplaatst moet worden, als het niet terugslaat op het laatste zelfstandig naamwoord dat voor die komma zou komen. Hoe zat dat ook alweer?
Een verduidelijking:
1. Ik heb mijn auto op de parkeerplaats gezet die ik laatst nog had schoongemaakt.
2. Ik heb mijn auto op de parkeerplaats gezet, die ik laatst nog had schoongemaakt.
In voorbeeld 1 zou "die" terugslaan op de parkeerplaats en in voorbeeld 2 zou het terugslaan op de auto. Klopt dit?
Handig zo'n hoofdstuk over komma's, ik maak er soms een zootje van
9 jaar geledenEen zin mag toch helemaal niet beginnen met een voegwoord? Op school werd dat in ieder geval fout gerekend.
1 decennium geleden