Zeven dagen. Zeven fucking dagen sinds Rowan in die cel beland was. Zeven dagen sinds die boeien om zijn polsen en enkels waren geslagen, sinds ze die band om zijn hals gelegd hadden alsof hij niet meer was dan een wilde hond die vastgeketend moest worden. Of minder dan dat, hij was weggestopt als vee voor een slachthuis.
Al had het vee misschien nog wel een beter lot. Dat vee wist niet dat de dood onoverkomelijk was, en zelfs als ze het wel geweten zouden hebben, was het enkel dat. De dood.
Rowan zou vrijwillig gekozen hebben voor dat lot. Een snelle dood, in plaats van de lange marteling van nu. Elke dag waren de Engelsen gekomen. Elke dag hadden ze diezelfde vragen gesteld. Waar is de kaart? Wat stond erop geschreven? En elke dag had Rowan hetzelfde antwoord gegeven: de kaart is vernietigd.
Hij wist niet waarom ze hem die vraag stelden. Hun generaal had naast Rowan gestaan toen hij de kaart in het vuur geworpen had. Ze wisten allemaal dat er geen kaart meer was, en dat Rowan de enige levende persoon was die de inhoud nog kende.
En elke dag hadden ze hem hetzelfde aanbod gedaan: sluit je bij ons aan. Sta naast ons als een gelijke. Alsof ze ooit gelijken konden zijn, piraat en Engelsman. Het zou een grote poppenkast zijn, Rowan tentoongesteld naast de Engelsen. Meedoen met dit theater en de wereld laten geloven dat de Engelsen het monster hadden getemd. Dat de Piratenkoning de knie gebogen had.
Het was niet dat Rowan een keuze had gehad toen hij zeven dagen na zijn gevangenschap instemde met het aanbod van de Engelsen. Hij had de klappen aangekund. De honger van dagenlang geen eten krijgen. Zelfs de pijn van de gloeihete ijzeren staaf die tegen zijn huid gedrukt werd. Hij zou gestorven zijn als hij daarmee de geheimen van de piraten veilig kon houden. Als hij zijn mensen veilig konden. Daarvoor was hij immers tot hun koning benoemd.
Maar elke dag werd er iemand van zijn crew naar hem gebracht om te vertellen hoe de rest van de crew werd behandeld. Elke dag hoorde Rowan de verhalen, de pijn, het onrecht. En elke dag had hij zich afgevraagd hoe lang hij nog kon blijven weigeren voor zijn bemanning er nog meer onder moest lijden.
Het antwoord had zich na zeven dagen aangediend. Dat zijn bemanning slecht zou worden behandeld, was te verwachten geweest. In de ogen van de Engelsen waren ze niks anders dan beesten, nog minder dan beesten wellicht. Elk van zijn bemanningsleden zou de ontberingen weerstaan, en dat was iets wat de Engelsen zich ook gerealiseerd leken te hebben. Want na zeven dagen was hun geduld op en werd de tactiek veranderd. Elke dag zou er een bemanningslid sterven. Elke dag zou de behandeling van Rowan wreder worden, harder, tot hij niet anders zou kunnen dan breken.
Rowan was voor zichzelf niet bang geweest. Hij wist dat deze publieke schijn ophouden voor zijn mensen een klap zou betekenen en daarvoor was hij bereid te sterven. Hij zou de martelingen weerstaan hebben tot zijn leven zou eindigen. Maar hij kon zijn bemanning niet laten sterven, niet op deze manier. Hij had geen keuze gehad dan het aanbod te accepteren.

Elke stap die hij zette voelde aan als verraad. Na een week lang in de cellen te zijn geweest zonder zich te kunnen wassen, was Rowan niet al te fris meer. Het opgedroogde bloed van het gevecht toen hij gevangen werd genomen en van de martelingen erna zat nog in zijn kleding. Hij liep rond in een broek en een onderhemd. Zijn laarzen, zijn andere kleren, alles was hem afgepakt. Zijn haren zaten in een grote klittenboel. Maar ze gaven hem geen respijt en hadden hem na zijn laatste antwoord direct meegenomen naar de kamers van zijn zogeheten gastheer. De Piratenkoning was bereid de knie te buigen, daar kon niks voor wachten.
Hij was een schril contrast met de mensen en de ruimte waar hij nu naar binnen werd geleid.
De ruimte was gevuld met schatten, met boeken, met meubels die bedoeld waren om uit te stralen hoe rijk de man voor hem was. Rowan kende de verhalen over hem wel, kapitein Bluewater, net zoals andersom het geval zou zijn. Wat zou de man zich goed voelen nu hij degene was die de piratenkoning op zijn knieën gebracht had. De genoegzame grijns van de man vertelde hem genoeg.
Wat zou Rowan graag die grijns van het gezicht van de man vegen. In een strijd zou hij de overhand hebben, zelfs na een week van weinig eten - van geen eten. De kapitein was een kapitein zoals verwacht mocht worden bij de Engelsen: een man die zich achter geld en zijn manschappen verschool.
Rowan zelf had altijd vooraan gestaan. Als zijn mannen zich in het gevaar moesten werpen, zou Rowan dat ook doen.
Maar hij werd naar voren geleid tussen twee soldaten in. Werd op zijn knieën gedwongen. Hij kon niks anders dan glimlachen. Hij had zijn deel te spelen hier, in het goede van zijn bemanning. De Engelsen moesten geloven dat de beloofde positie en het goud zijn motivatie waren, dat het vrijlaten van zijn bemanning enkel een klein extraatje was. Zijn deel in dit circus spelen betekende glimlachen, betekende de Engelsen van binnenuit kapot maken.
Want dat ze zouden boeten, was iets dat zeker was.
"Bluewater," sprak hij als eerste. Hij voelde de soldaat naast hem verstijven, voelde hoe de grip op zijn schouder net iets steviger was. Het was niet de bedoeling dat hij als eerste zou praten. Hij was enkel een gevangene. Het was nog minder de bedoeling dat hij de man enkel bij zijn achternaam zou aanspreken. Maar Rowan weigerde de man kapitein te noemen zolang hij daar nog mee weg kon komen. Hij was geen kapitein, hij was enkel een man met veel geld die zichzelf een titel gegeven had.
"Ik had kunnen weten dat jij degene was die me dit gulle aanbod gedaan heeft." Elk woord dat zijn mond verliet, voelde als vergif.

Reageer (2)

  • Laleah

    Ik ben benieuwd!!

    1 maand geleden
  • Vermithor

    Ik vind dit nu al zo goed en mooi geschreven, ben heel benieuwd naar de rest! 👀

    1 maand geleden

Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen