Een vijver met een kleine eiland vol met bomen, dat was Manu’s uitzicht. Eenden zwommen rond in het donkere water en als hij zich vooroverboog zag hij zelfs een schildpad. Om de vijver heen groeide struiken, bomen en riet.
Manu hoorde een specht, het zoemen van een libel en soms gespetter van een vis dat boven water kwam. De eenden waren stil, net zo stil als Manu zelf. Hierdoor klonk een kind die tegen zijn grootmoeder sprak erg luid. Manu zwierf door heel Creusot, maar naar één plek kwam hij altijd terug. Parc de la verrerie.
‘Ruik je dat?’ vroeg Manu toen een bekend iemand naast hem kwam staan.
‘Het water? Dat is niet zozeer een geur die ik waardeer,’ merkte Allan op.
‘De bomen. Wat is de naam ervan?’
‘Kerstboom?’ opperde Allan.
‘Dennenboom en eik. Het ruikt hier naar bos. Het doet me denken aan de tijd dat ik nog een kind was.’
‘Ben ik daarom hier?’ vroeg Allan, ‘Om aan te horen hoe een zwerver over zijn verleden praat?’
Manu gaf zijn vriend een por, ‘Ik heb jou ook gemist.’
‘Je bent echt een eikel, weet je dat?’
‘Ik hoopte al dat je dat vond. Ik heb mijn best gedaan jou te overtreffen.’
‘Dat lukt je nooit,’ zei Allan, ‘Maar nu serieus, je zus en ik hebben je weken aan een stuk gezocht en nu blijkt dat je al die tijd voor mijn deur sliep. Hoe komt het dat ik je nooit heb gezien?’
Manu haalde zijn schouders op, ‘Vergeet niet dat ik jou en je gewoontes ken. Dan is het makkelijk om onzichtbaar te zijn.’
‘Waarom wilde je dat?’ Allan schopte een gevallen blad het water in. Het wiegde langzaam naar beneden en toen het eindelijk het water raakte zwommen de vissen ervan weg en gaf het kringen.
‘Ik had geen zin in medelijden.’
‘Heb ik ooit compassie voor mijn medemens, zwerver?’
Manu lachte, ‘Stom van me. Ik hoor te weten dat ik met een psychopaat optrek.’
‘Maar wel een knappe psychopaat.’
‘Natuurlijk.’
‘Zeg het.’ Allan gaf Manu eens speelse duw, ‘Zeg dat ik de knapste psychopaat ben die je kent.’
‘Ik ga niet zeggen dat je knap bent!’
‘Nee, de titel knapste man van Frankrijk is al voor mij weggelegd,’ sprak iemand achter hen. Allebei de jongens keken om en zagen Raphael. Hij haalde de gitaar van zijn rug en liet het tegen het bankje leunen, ‘Je begint het druk te krijgen. Eerst een verassingsbezoekje van je zus en een week later ben je verenigd met deze jongen. Wie ben jij?’
‘Allan. Ik ben de beste vriend van Emmanuel.’
‘Aangenaam. Ik ben Raphael.’ Hij rekte zich uit en met een plof ging hij op de bank zitten. Zeus nam direct plaats aan zijn voeten, zijn ogen gericht op de onbekende blonde jongen die hen nieuwsgierig bekeek.
‘Ben jij echt een …?’ Allan maakte zijn zin niet af.
‘Echt een wat?’ vroeg Raphael, ‘Een echte zwerver? Denk je dat je goede vriend, daar, geen echte is?’
‘Non, lui c’est juste Manu.’
‘Hoor je dat? Jij bent alleen maar Manu.’
Het waren niet de woorden van Allan die Manu kwetste, het was de betekenis die Raphael eraan gaf.
Manu pakte zijn gitaar en hing hem over zijn rug, ‘Heb je veel verdiend?’
Raphael stak zijn hand in zijn broekzak. De munten rinkelde terwijl hij zijn handen probeerde te vullen. Tot het laatste cent dat in zijn broekzak zat, gaf hij aan Manu, waardoor de jongen met twee handen vol met rode en gouden muntjes stond.
‘Hé, gitaarman!’ werd er geroepen, ‘Zing eens een lied voor ons!’
De drie mannen keken om naar de jongere die hen vroegen om te zingen. Het was een groep van vijf, allemaal rond de leeftijd van Manu en Allan.
Wat onhandig, waardoor hij een paar munten liet vallen, stak Manu het geld in zijn broekzakken om de gitaar van zijn rug te halen. Alles wat hij geleerd had van Raphael zou hij nu kunnen tonen.
De groep kwam naar hen toe, het meisje dat bij hen hoorde ging op de leuning van het bankje zitten. Manu streek wat onhandig over de snaren, keek van haar naar Raphael en begon toen het deuntje te spelen die hij al dagen aan het leren was.
Zonder fouten beëindigde hij het lied met een onaangehouden noot. Allan lag in een deuk, hij stikte bijna in zijn lach.
‘Vader Jacob? Serieus, is dat wat je voor ons speelt?’
‘Kun jij het beter dan?’ vroeg een donkerharige jongen.
‘Bewijs het maar,’ zei zijn vriend.
‘Ja, laat eens zien hoe jij het ervan afbrengt.’ Het meisje begon mee te doen met de jongens.
Allan griste de gitaar uit Manu’s handen en hield de hals stijf in zijn hand, eerst probeerde hij hem links en toen pas rechts vast te houden. Hij tingelde wat noten. De groep lachte tot ze haast geen adem konden halen. Allan werd gered door Raphael die de gitaar uit zijn handen nam.
‘Voor je het weet laat hij de snaren nog snappen.’
Raphael nam het instrument op zijn schoot en begon hetzelfde lied te spelen als Manu had gehoord de dag dat ze elkaar ontmoeten. In tegenstelling van die dag, trok het deuntje nu mensen aan. Er kwamen om hen heen staan, keken naar het spektakel. Mensen kwamen erbij zitten, spraken andere aan, vroegen of zij ook eens mochten spelen en met de ondergaande zon, was de groep zo groot geworden dat Manu ze niet eens meer kon tellen. Bier werd rondgegeven en een mondharmonica die een duet deed met de gitaar.
Het was al een lange tijd donker toen Manu zijn gitaar weer terugkreeg. Hij was al moe, maar mensen bleven hem bedanken voor de gezellige avond, alsof hij ook maar iets had gedaan om die vriendelijke woorden te mogen ontvangen.
‘Dit moeten we nog eens doen, gitaarman’ zei de jongen die hem vanaf het begin zo aangesproken had.
‘Prima,’ zei Raphael, ‘als je volgende week bier meeneemt, dan zijn we hier te vinden,’.
‘Heb je toevallig wisselgeld?’ vroeg Manu aan Allan. Hij trok zijn broek op, die de hele tijd naar beneden zakte door de zware munten in zijn broek, die hem te groot was geworden nu hij afgevallen was.
‘Bij mij thuis vast wel.’
‘Zie ik je morgen?’ vroeg Raphael.
‘Hier, om 8 uur?’
De zwerver stak zijn duim op en Manu slenterde het gekiezelde pad op.

Bij Allan thuis werden ze begroet door een blond meisje met een bril op. Haar boze blik werd alleen maar kwader toen ze Manu zag.
‘Jij bent dus de reden dat Allan de hele avond weg was.’
Manu spreidde zijn armen, ‘Blijkbaar.’
‘Je bent een egoïst om zomaar te verdwijnen. Je hebt er geen idee van hoe vaak Allan je gezocht heeft.’
Allans gezicht vertrok, ‘Het is goed, Tiffany.’
‘Het spijt me.’ Manu meende iedere woord.
‘Je bent optijd voor het eten,’ zei Tiffany, ‘maar je had mogen waarschuwen dat er een derde mond te voeden was.’
‘Ik wil jullie niet lastigvallen. Als we het geld omgewisseld hebben, zal ik gaan.’
‘Doe niet zo gek,’ zei Allan, ‘kom.’
Tiffany dekte de tafel en hoewel hij al honderden keren met hen meegegeten had, voelde dit voor het eerst als een liefdadigheid in plaats van vriendschap.
Aan tafel was het stil, alleen het bestek tegen de borden aan waren te horen. De kriebels gingen rillend over Manu’s rug. Hij dacht terug aan de ochtend. Raphael gaf hem nu al een paar weken gitaarles, maar er leek geen vooruitgang in te zitten. Hij vergiste zich van snaar, wist zijn handen niet goed te houden en legde zijn vingers altijd weer fout.
‘Ik zou nog zo’n goede leraar kunnen zijn, ik zou het je nooit geleerd kunnen krijgen,’
had Raphael hem gezegd.
‘Ik ben misschien geen snelle leerling, maar dan hoef je het nog niet zo snel op te geven.’
‘Je hebt geen passie, Manu. Zolang je dat niet hebt, zul je het nooit echt geleerd krijgen.’ Raphael was na die woorden opgestaan, met de gitaar, en vertelde hem dat hij vanavond, bij het meer in het park terug zou komen.
‘Vertel me eens,’ begon Tiffany, ‘hoe is het?’
‘Wat?’
‘Je leven nu.’
Manu keek naar zijn bord, dat al bijna leeg was.
‘Het geeft niet,’ zei ze, ‘je hoeft er niet over te praten. Geef me je kleren zo meteen maar, dan was ik ze. Vannacht kun je op de bank slapen, oke?’
Alsof hij niets anders kon, knikte Manu, en zo had hij voor het eerst in een hele lange tijd een dak boven zijn hoofd en muren om hem heen om te kunnen slapen onder een warme deken, zijn hoofd rustend op een echte kussen.

Voor het eerst was Manu niet wakker geworden van koude rillingen en had hij geen spierpijn bij het opstaan. Hij was vroeg wakker geworden, maar voelde zich nog suf van het diepe slapen. Hij had dan wel op de bank geslapen, het was beter dan zijn plek bij de kerk. Het was als op wolken slapen.
Zoals was afgesproken wachtte Manu in het park op Raphael, tot het 8 uur werd. Hij zag een oudere man joggen, een vrouw haar hond uitlaten, een stevig meisje in sportkleding op het openbaar fitnessapperatuur. Hij zag jonge kinderen die naar school liepen. Één van hen viel Manu op. In plaats van net zo snel te lopen als de andere leerlingen, liep hij achter een rode kater aan, die soepel over het dunne hekwerk liep, dat de herten en geiten scheiden van de mensen. Wanneer de kater stopte, hield ook het kind halt. Hij leek niet te merken dat Manu naar hem keek. De jongen had geen haast of enig tijdbesef. Terwijl zijn klasgenoten ondertussen wel al op het schoolplein stonden, was hij nog maar een paar meter verder gekomen.
‘Je bent al erg vroeg op de dag aan het dagdromen.’ Manu keek op van Raphaels woorden.
‘Ik ben niet de enige.’
Raphael pakte de gitaar die naast Manu op het bankje stond, hij nam het instrument met alle tederheid op zijn schoot en sloeg er een arm om of hij een geliefde omarmde. Zachte, harmonieuze klanken ontstonden toen Raphael zijn vingers over de snaren liet glijden. Toen overhandigde hij de gitaar aan Manu.
‘Nu jij. Precies zoals ik je geleerd heb.’
Manu nam de gitaar wat onhandig aan, probeerde een goede houding te vinden om hem op zijn bovenbeen te leggen en zijn vingers goed te plaatsen op de juiste snaren. Met zijn andere vingers streek hij erover, en hoewel hij de juiste noten gevonden had, bereikte niet hetzelfde geluid zijn oren als het deuntje van Raphael daarnet.
Urenlang leerde Raphael, Manu gitaarspelen. Hoe meer tijd er verstreek, des te minder geduld de man had.
‘Je hebt geen passie!’ riep de zwerver, ‘hoe moet ik je iets leren als je het niet voelt? Weet je wat voor een geschenk het is om dit te bezitten?’ Raphael hief de gitaar omhoog.
Zeus’ oren lagen in zijn nek en hij verstopte zijn neus onder zijn poot. Het beest had zijn baasje nog nooit zo kwaad gezien.
‘Als je zegt dat je iets wilt leren,’ Raphael duwde de gitaar in Manu’s armen, ‘doe dan op zijn minst je best!’
‘Het spijt me,’ Manu klemde het instrument tussen zijn benen, hij zag zijn vader voor zich. Zijn grote brede gestalte, zoals hij vaak boven de keukentafel hing om Manu de les te lezen, hem vertelde wat voor een nietsnut hij was, een schaamte voor de familie, het zwarte schaap. ‘Ik ben nu eenmaal een mislukking.’
Raphael gaf Manu een tik tegen zijn achterhoofd, ‘Praat nooit meer zo over jezelf. Je bent geen mislukking. Je bent jezelf alleen maar kwijt en kijk eens om je heen,’ Raphael gebaarde om zich heen, ‘is het zo gek in deze wereld waar zoveel mogelijk is, maar waarbij dingen zo moeilijk te bereiken zijn?’
‘Dat is het niet en dat weet jij ook. Ik heb mijn kansen gehad en ik heb ze niet weten te grijpen.’
Met een zucht kwam Raphael naast hem zitten, ‘Misschien heb je wel gelijk en ben jij je eigen vijand. Degene die zijn eigen leven vernietigd. Vertel me eens, doe je het expres?’
Manu keek op, ‘Natuurlijk niet.’
‘Echt niet?’
Manu twijfelde, niemand had hem gedwongen om te stoppen met leren. Niemand had hem ooit weerhouden hem naar school te gaan, in tegendeel, ze hadden hem altijd gesteund, gehoopt dat het deze keer anders zou zijn dan die vorige keren. Als hij ook maar een beetje zijn best zou hebben gedaan, had zijn vader misschien zijn waarde gezien. Dan was zijn moeder trots op hem geweest, was zijn relatie met zijn zus misschien beter geweest. De enige die Manu in de weg zat, was hijzelf.
‘Je bent drie dingen, jongen. De persoon die je laat zien aan anderen, de persoon die je zelf denkt te zijn en degene wie je werkelijk bent. Als je ontevreden bent over een van deze personen, dan moet je jezelf veranderen.’
‘Wat doe je met de oude gewoontes?’
‘Die leer je af. Ik heb nooit gezegd dat het makkelijk is, maar ik zal je dit zeggen: iedere dag kun je opnieuw beginnen met een beter mens te worden. Als jij ervoor kiest, is vandaag jouw nieuwe dag.’

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen