Hoofdstuk 022.
De boomtoppen sloegen heen en weer onder hun vlucht. In de verte klonk het geschreeuw van in paniek verkerende elfen. Kon ze Thranduils gezicht nu maar zien. Rende hij angstig van raam tot raam? Of hield hij trots zijn zwaard vast, wachtend op het drakenvuur waartegen hij geen partij vormde? Aimee wist dat de helft van zijn gelaat al verschroeid was. Zou de hitte van haar draak nu de andere zijde wegsmelten? Ze ademde diep in, alsof ze zijn rokende vlees nu al zou kunnen opsnuiven.
Aimee sprak niet met Náma. Het hoefde niet. Hun gevoelens vloeiden in elkaar over alsof ze één lichaam waren. Deze prachtige draak was geboren voor haar wraak. Aimee hoefde het haar niet op te leggen – zou dat niet eens kúnnen -, Náma wilde net zo graag als zij dat de elfenkoning tot stof verging.
Ze doken door het bladerdek heen. De jonge bomen die de elfen zelf hadden geplant knakten als riet, de oudere kraakten als verbrijzelende beenderen. Pijlen schoten op hen af alsof ze een hagelbui binnenvlogen. Ze ketsten allemaal af op het ondoordringbare pantser van Náma. Aimee hield zich stevig aan haar vast, vertrouwde erop dat Náma ervoor zou zorgen dat zij niet gewond raakte.
Aimee voelde niet de nood om heel Thranduils koninkrijk weg te vagen. Wel moesten de herinneringen weg. Allemaal. Ieder gebouw dat haar met haar verleden verbond moest in vlammen opgaan. Te beginnen met het paleis van de man die ze zo haatte en de bijbehorende kerker, waar ze Fíli had ontmoet. Daar was alles begonnen en zo vreselijk verkeerd afgelopen.
Aimee wist precies in welke vleugel de vertrekken van Thranduil zich bevonden. Ze scheerden er recht op af. Nog meer pijlen klapten tegen Náma aan, maar ze vielen als onbruikbare houtsplinters naar beneden.
Náma sperde haar kaken open. Een kolom van vuur beukte tegen de sierlijke houten bogen van de bovenste patio aan. Glas spatte alle kanten op toen de jonge draak haar lichaam door de opening wrong. Ze strekte haar poten uit en het tapijt dat haar landing verzachtte werd naar één kant van de kamer gedrukt. Aimee klom van Náma af en bleef voor de trap stilstaan.
‘Thranduil!’ schreeuwde ze, zo luid dat haar keel er pijn door deed. ‘Ik heb een geschenk voor je meegebracht.’
Heel even kruiste haar blik die van Náma. De draak liet er een brul op volgen die de vloer onder hun voeten deed beven.
Geduldig wachtte Aimee af. Ze wist dat hij zou komen. Niets was groter dan zijn trots. Hij zou niet wegvluchten, maar vastberaden zijn om de indringers uit zijn paleis te verjagen.
Aimee zag niet veel van de elfenkoning. Zodra de eerste wachten de hoek omkwamen, sperde Náma haar kaken open. Vuur wervelde door de gang naar beneden, lichamen bonkten tegen de vloer.
‘Vaag hem niet meteen weg,’ waarschuwde ze. ‘Ik wil de ledematen van zijn romp rukken.’
Twee groepen soldaten vergingen tot as voordat ze een glimp van Thranduils gezicht opving. Haar borstkas zwol aan door de razernij die erdoorheen raasde. Er woedde te veel haat in haar, die op Náma oversloeg. Nog voordat ze zijn ogen vond en zijn emoties kon peilen, barstte Náma los. Het spervuur was zo lang dat er naderhand alleen nog maar rook uit haar neusgaten kwam. De trap stortte in onder het laaien van de vlammen. In een fractie van een seconde zag ze de zilveren glinstering van zijn haar. Toen viel hij in de leegte. Zijn lippen bewogen, maar zijn geschreeuw ging verloren in het woeste gegrom van Náma en het bulderen van de vlammen.
Aimee greep zich aan een van de stekels onder aan de nek van de draak en hees zich op de rug van het dier. Het was slechts teleurstelling wat ze voelde. Bij lange na niet de genoegdoening waarop ze gehoopt had.
‘We gaan naar de kerkers,’ gromde ze. ‘Het vuur doet zijn werk wel in de rest van het paleis.’
Ze negeerden de chaos om hen heen en gingen recht op de kerkers af. Aimee vroeg zich af of Náma door de opening naar binnen zou kunnen, maar de vraag verdween uit haar gedachten toen ze een bekend gezicht zag.
‘Bilbo?’
De hobbit keek verdwaasd om zich heen. Zijn wangen waren rood en hij oogde angstig. Had hij vastgezeten in de kerkers? Ze nam zijn metgezellen in zich op, een mensenvrouw en een mensenman, vergezeld door iemand met een gering postuur en een gouden masker voor. Hoewel ze alle vier verstijfden door het zien van de draak, greep de laatste de trapleuning stevig beet.
‘Thorin? Gaat het?’ vroeg het mensenmeisje bezorgd.
‘Thorin?’ herhaalde Aimee met opgetrokken wenkbrauwen. Ze keek nog eens naar de gemaskeerde figuur die tegen de zijkant leunde. ‘Ik weet niet wie er onder dat masker zit, maar het is Thorin niet.’ Ze lachte vreugdeloos. ‘Dan had dat zwaard in zijn hand nu al door mijn borstkas gezeten.’
Haar handen werden plotseling klam.
Is hij het? Kan dat echt? Of spreekt iemand in het geniep bezweringen over me uit?
Reageer (3)
Moooiiii
6 jaar geledenWoahh, ik houd zo van de spanning die je beschrijft, echt, wauw <3
8 jaar geledenOeeeh spannend c:
8 jaar geledenIk vraag me af of Thranduil de val overleefd heeft. Waarschijnlijk niet, maar ik had hem graag nog even in het verhaal gehad