Haldir was slechts één keer in het Demsterwold geweest. Toen was het al donker geweest, al viel het in het niet met de duisternis die nu voelbaar was. Na de verdwijning van Sanorea had hij iedere uithoek van Midden Aarde bezocht en het elfenwoud was geen uitzondering geweest.
Van boven was het echter een aanzicht dat nergens mee te vergelijken viel. Al urenlang gleed een uitgestrektheid van bomen onder hem door. Hij hield de stekels van Náma stevig vast; een val naar beneden zou hij niet overleven.
Er waren dingen in het woud. Iets duisters en bedwelmends wat zijn ademhaling bemoeilijkte, zelfs nu hij erboven zweefde. Her en der bewogen de bomen alsof er reusachtige apen doorheen slingerden, maar hij ving er geen glimp van op. De boomkruinen waren te dicht en de blauwe zee van vlinders die erboven lag werkte soms hypnotiserend en vertroebelde zijn zicht. Het leek een voorbode van het kwaad dat zich onder hen verschool, alsof ze hun bossen ontvlucht waren doordat ze geen weerstand konden bieden tegen zoveel duisternis.
Op enige afstand van wat volgens Aimee de citadel was maakte de draak een duikvlucht naar beneden. In een razend tempo kwamen de boomtoppen dichterbij. Haldir drukte zich tegen het lijf van de machtige draak aan en hoopte stilletjes dat haar jonge brein voldoende ontwikkeld was om in te zien dat ze hier niet als een logge koe door de bomen heen kon beuken. Of misschien kon ze dat ook wel. Wat wist hij er nou van?
‘Houd je stevig vast. Met deze snelheid zijn de bomen net levende wezens die in een oogwenk je armen eraf rukken.’
Haldir kneep zijn ogen dicht. Stijf als een versteende trol klemde hij zich aan de stekel op de rug van de draak vast. Hij probeerde zich op zijn ademhaling te concentreren, maar door zijn oprispende maag was dat nog een hele opgave. Zuur vocht zich langs zijn slokdarm omhoog en met pure wilskracht wist hij het weer in te slikken. Net toen er een nieuwe vlaag aankwam, ging er een schok door hem heen. De hele wereld leek te beven en het kostte een moment voor hij zich realiseerde dat ze waren geland.
‘Het is nu aan jou. Breng me Tauriel. Het is niet ver meer naar de stad.’
Haldír knikte. Dit was een taak die hij kon volbrengen. Daar was hij van overtuigd.
Opgetogen stapte hij het pad op. De geur van zwavel die nog om de draak heen hing verflauwde bij iedere stap die hij bij haar vandaan zette. Het Demsterwold was angstaanjagender dan hem was bijgebleven of dat het er vanboven had uitgezien. De bomen kraakten in de wind en leken donkerer dan gezond was. Nergens was een spoortje groen te bekennen, alsof de heerser van deze wouden alle kleur verbannen had. Takken bewogen boven hem en hoewel hij wist dat die door de wind bewogen werden, moest hij toch steeds denken aan de wezens die eerder zijn aandacht hadden gevangen.
Zijn wandeling naar de elvencitadel duurde gelukkig niet lang. Al snel bereikte hij een brug en een dubbele poort die door twee wachters werd bewaakt.
‘Goedemiddag.’ Hij knikte de twee toe. ‘Ik ben hier om mijn nicht te bezoeken. Haar naam is Tauriel. Waar kan ik haar vinden?’
‘We zullen haar voor u halen,’ sprak de wacht die links stond. Ze opende de poort en haastte zich naar binnen. Haldir wachtte tevreden af. Dit ging helemaal volgens plan. Hij hoopte maar dat die Tauriel in een oogopslag begreep dat hij iets met haar te bespreken had en niet direct beweerde dat ze geen familie van elkaar waren.
De deur ging open. Een vrouw met rood haar stapte door de poort. De blik in haar ogen was behoedzaam, niet die van iemand die blij was een familielid te zien. Ze bleef stilstaan toen ze hem zag.
Haldir staarde haar aan. Op slag was hij ieder woord dat hij haar wilde zeggen vergeten.
Daar stond ze. Zijn Sanorea.

Reageer (2)

  • GossipGirl21

    Yeeeaaaahhhh

    6 jaar geleden
  • Faelain

    Die draak is snel gegroeid zeg. Ik ben heel benieuwd naar Sanorea ^^

    8 jaar geleden

Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen