Opdracht 1 draait vooral om ervoor te zorgen dat ik jullie schrijfstijl leer kennen. Iedereen heeft tenslotte een andere manier van schrijven. Bij deze eerste opdracht kiest iedereen een emotie uit. Deze emotie mag je zelf uitkiezen en er kunnen dus ook tien verhalen komen over de emotie verdriet. Vervolgens is het de bedoeling dat je een verhaal schrijft waarbij de hoofdpersoon deze emotie ervaart. Als je gekozen hebt voor verdriet, is het dus belangrijk dat je hoofdpersoon ook echt verdriet heeft.
Geef duidelijk aan het begin van je stukje (voor dat je verhaal begint) aan welke emotie je hebt gekozen!
Minimum aantal woorden: 500
Maximum aantal woorden: 1000


Ik heb gekozen voor compassie, wat valt onder de hoofdemotie liefde.

Er was een man die iedere dag door Gerda’s straat fietste. Hij was jong, eigenlijk meer een jongen dan een man. Tien keer per week zoefde hij voorbij, ’s ochtends heen, ’s avonds terug, en als ze in haar tuin aan het werk was of onkruid uit de voegen van de oprit krabde, had hij altijd een opgewekte begroeting voor haar klaarliggen. Als hij haar zag wanneer ze vanachter de cactussen op haar vensterbank naar buiten keek, glimlachte hij en stak een hand op. Ze zwaaide altijd terug, stilletjes biddend dat het niet al te duidelijk zou zijn dat dit de enige sociale interactie was die ze op sommige dagen had.
      Waar hij precies heenging, wist ze niet. Ze had ook geen idee wat zijn naam was, of hij nog ver moest als hij langs haar huis kwam of waar hij woonde. Ze verbracht hele middagen met het opbouwen van achtergrondverhalen voor de jongeman, want veel beters had ze toch niet te doen. Het was niet zo dat er ooit iemand bij haar op bezoek kwam, op de kat van de buren die altijd in haar tuin plaste na.
      De hoogtepunten van Gerda’s week waren de dagen waarop ze boodschappen deed. De weg van haar huis naar de supermarkt kostte haar hobbelend met haar wandelstok ruim een kwartier, al kon het niet meer zijn dan een paar honderd meter. Dat maakte echter niet uit, want daarna was ze onder de mensen. Er waren tieners die geknield de onderste vakken bijvulden, andere ouderen die door de gangen schuifelden en zo nu en dan een klein meisje dat aan de hand van haar moeder trok in de hoop op een zak Haribo.
      En, op die ene donderdagochtend in mei, de jongen die iedere ochtend langs haar huis fietste.
      Hij stond voor haar in de rij bij de kassa met een bijna leeg winkelmandje. Het was onmiskenbaar hem. Ze had al honderden keren naar dat kapsel gestaard en zich afgevraagd of hij wel een kam bezat, en hij droeg dezelfde vaagbruine zomerjas als altijd. Even vroeg ze zich af of ze iets moest zeggen, maar ze wilde hem niet storen. Waarschijnlijk zou hij haar niet eens hebben herkend, want ze speelde ongetwijfeld niet zo’n centrale rol in zijn leven als hij in het hare.
      Hij verplaatste de inhoud van zijn mandje naar de lopende band, zich volkomen onbewust van kritische blikken die ze wierp op zijn aankopen. Twee pakken rijst, een zak spaghetti, een blikje erwten, een klein pakket toiletpapier, een collegeblok en een tube tandpasta. Ze hoopte dat hij niet van plan was hier zijn avondeten van te maken. Met hoeveel hij fietste, had hij meer nodig dan droge rijst en ingeblikte groente.
      De kassa piepte een paar keer. “Dat is dan 7,86, alstublieft,” zei de verveelde caissière.
      “Um,” zei de jongen. Hij had geen portefeuille, maar gewoon een hand vol muntjes die hij uit zijn jaszak had opgegraven. “Geen probleem.” Hij schoof wat muntstukken over zijn palm heen en weer met zijn vinger en plukte er een pluisje tussenuit voordat hij het opgaf en het geheel in de wachtende hand van de caissière dumpte.
      Ze telde. Enkele hartslagen later keek ze hem met een opgetrokken wenkbrauw aan. “Dit is lang niet genoeg.”
      De jongen tastte de binnenkant van zijn zakken nog eens af en toverde een stukje van twintig cent tevoorschijn. Hij overhandigde dat ook, maar de caissière schudde slechts haar hoofd. Zijn schouders zakten een stukje omlaag en er knapte iets in Gerda’s hart. Ze was verbaasd dat niemand anders het kon horen.
      “En zonder de spaghetti?”
      De toetsen van de kassa klonken luid in de stilte. “6,76. Je mist nog steeds ongeveer de helft.”
      “Ik kan wel zonder het papier. Ik schrijf wel op de binnenkant van mijn boeken, of zo. En- En doe de tandpasta ook maar weg.”
      “Als je het straks zelf maar weer terugbrengt naar waar het vandaan kwam,” zei de caissière. Dat was de laatste druppel.
      Gerda duwde haar karretje naar voren, een zachte druk tegen de heup van de jongen. Hij stapte verbaasd aan de kant. “Excuseer me,” zei ze. “Ik zou graag voor deze boodschappen betalen.”
      Opnieuw ging de wenkbrauw van de caissière omhoog, maar het leek haar niet voldoende te kunnen schelen om er iets over te zeggen. De jongen bleef eveneens stil. Het enige wat hij deed was Gerda met grote ogen aanstaren terwijl ze stond te wachten tot haar eigen aankopen ook waren ingescand en ze kon pinnen.
      Toen ze buiten stonden, ieder met hun eigen tas, waren zijn ogen nog steeds erg wijd. Hij had de hand waarmee hij zijn losse verzameling munten weer had opgeraapt nog steeds in zijn jaszak. “Mevrouw,” zei hij, alsof hij opeens weer besefte dat hij woorden moest gebruiken om gedachten over te brengen, “ik kan u niet voldoende bedanken.”
      Gerda schudde haar hoofd. “Jongen, je hebt al meer gedaan dan je weet.” Ze glimlachte naar hem en hij glimlachte terug alsof het iets was dat automatisch ging.
      Voordat hij nog iets kon zeggen, draaide ze zich om en begon aan de weg naar huis. Het enige wat daar op haar wachtte was de lege woonkamer en haar planten, maar voor deze ene keer leek dat niet erg.

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen