Al met al waren de eerste tien jaar van Valentijns leven heel gewoon, heel gelukkig kun je wel zeggen. Hij dacht er nooit over dat dat wel eens zou kunnen veranderen, waarom zou hij? De verandering kwam in de vorm van een catastrofe, toen hij 10 jaar en 3 maanden was. Zijn ouders gingen samen naar Amerika, voor iets zakelijks. Valentijn zou een week bij vrienden van Herman en Josy blijven, die twee kinderen van zijn leeftijd hadden. De familie heette Blakenstijn. De namen van de kinderen zou hij zich een paar jaar later al niet meer herinneren, hoewel ze er toch bij waren toen er zo iets vreselijks in zijn leven gebeurde. Want het vliegtuig naar Amerika stortte neer. Alle inzittenden kwamen om.
Als Valentijn een sleutel in het slot hoorde dacht hij dat het zijn vader was; het was meneer Blakenstijn. Als hij in de verte hoorde lachen meende hij dat het Josy was; natuurlijk was het altijd iemand anders. Het was zo vreemd dat ze niet meer bestonden, het kon niet waar zijn.
Hij moest ergens anders gaan wonen, bij een veel oudere broer van zijn vader, die hij tot dusver driemaal in zijn leven het gezien. Een vrouw had hij ook, tante Annie. Best aardig mens, alleen zei ze bijna niks.
Hij kreeg medelijden met zichzelf. Het kwam door een zin die hij per ongeluk had opgevangen. Het was gebeurd toen hij nog bij de Blakenstijns was. ''t Is dood zielig voor die jongen,' had hij meneer Blakenstijn horen zeggen,'t is dood zielig voor die jongen. Hij was die jongen. Hij was dood zielig. Ja dat was hij. Steeds als de zijn zijn hoofd kwam, schoten de tranen in zijn ogen.
In de jaren die volgden leefde Valentijn in zichzelf gekeerd. Niet degene die nauw bij zo'n catastrofe is betrokken vergeet snel, de omstanders doen dat. Valentijn zag zichzelf nog steeds als de zielige jongen die zoiets vreselijks had meegemaakt, toe de mensen om hem heen al lang een saaie,onbeduidende jongen vonden, niks aan.
Toen hij 14 was kwam hij in aanraking met drugs. Eerst leek het onschuldig. Een oudere jongen van de school gaf hem hasj te roken, of was het wiet, dat was later niet meer te achterhalen. De jongen was aardig. hij gaf het helemaal voor niks en zei vriendelijke dingen tegen Valentijn.
Het spul begon te werken. Als hij het gebruikte verdwenen de scherpe kanten van zijn povere bestaan, hij kon zich dan laten drijven op de golven van de door hem zelf opgeroepen zieligheid. 'ik heb wat beters voor je, speed,' zei de jongen na een poosjes.
'wat is dat?'
'Probeer het maar. Een wekamine noemen ze dat. Sportlui gebruiken het soms, kort voor een belangrijke wedstrijd. Je kunt dan alles. Je voelt je fantastisch.'
Valentijn had intussen wel door dat zijn vriend een dealer was. Hij verkocht aan anderen om van de winst te kunnen verschaffen wat hij voor zijn eigen verslaving nodig had. Hij wist ook wel dat hij stom aan het doen was. Dat weten zat diep in zijn hersens, er zaten een paar lagen overheen. De gedachte kwam nooit echt aan de oppervlakte.
Valentijn werd een volkomen onredelijk, onhandelbaar persoon. Vaak zat hij te huilen als zijn roes was uitgewerkt. Hij was nu het toppunt van zieligheid, want hij was nog verslaafd ook. Hij zocht troost in de hard drugs, in heroïne.
Hij werd opgepakt en in de cel gezet. Hij stemde toe in een ontwenningskuur, maar zonder enige overtuiging.
Toen ze hem lieten gaan was hij binnen een week erger verslaafd dan ooit tevoren. Naar school ging hij niet meer. Soms kwam hij weken niet thuis. Dan sliep hij op de vloer bij andere verslaafden, tenmidden van hompjes brood en lege cola blikjes, vervuild, ontmenselijkt.

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen