Foto bij Hoofdstuk 9

Ik ben best trots op dit stukje, maar ik heb mijn twijfels over één woord: kortetermijngeheugen.
Ik heb wat op internet gesnuffeld, en de dingen die ik daarop over het woord kon vinden zeiden dat het aan elkaar moest, maar dat leest zo vreemd. Weet iemand daar meer over?

Verder gaat het verhaal nu eindelijk wat meer gang krijgen, denk ik. Hoop ik.
Ach, dat zien we wel.

Nathaniël, ik kende die naam ergens van. Ik had hem eerder gehoord, misschien ergens op school. ‘Mooie naam.’
‘Dank je, Maeve is ook mooi. Ik heb hem nog nooit gehoord. Waar komt hij vandaan?’
‘Het is een oude naam. Mijn ouders zeiden altijd dat hij Keltisch was. Geen idee wat dat inhoudt, maar mijn broertjes naam komt daar ook vandaan.’ Ik keek hem nieuwsgierig aan. Hij keek stug voor zich uit, nog steeds die… lege blik in zijn ogen. Alsof hij niets zag. Niets zag… ineens snapte ik het. Ik stootte een schamper lachje uit. ‘Ben je blind?’
Hij knikte, zijn uitdrukking was een beetje verbaasd. ‘Had je dat nog niet door dan?’
‘Mijn observatievermogen laat soms wat te wensen over.’ Ik haalde mijn schouders op. ‘Bovendien heb je het niet bepaald recht voor zijn raap verteld.’
‘Dat soort dingen vertel ik liever niet recht voor zijn raap. Maar toch hebben mensen het vaak wel wat sneller door.’ Opeens sprong hij op. ‘Het is tijd.’
Ik schrok zo van de snelle beweging dat ik mijn hart voelde overslaan. ‘Wat is tijd?’ Ik stond ook op. ‘Waarvoor is het tijd?’
‘Koppen tellen. Tien minuten lang staan, misschien langer. Doodstil. Je mag niets zeggen, daar krijg je gigantische problemen mee.’
Ik knikte. ‘Prima, ik zal geen geluid maken.’
Mijn celgenoot bleek een geweldig gevoel voor tijd te hebben: zo’n tien seconden nadat ik had gereageerd werden de zware stalen toegangsdeuren naar de gang opengeschoven. Een tweetal soldaten kwam naar binnen slenteren.
Nathaniël gebaarde nogmaals dat ik mijn kop moest houden en bleef toen kaarsrecht staan. De cellen waren zo neergezet dat wij de mensen in de cellen tegenover ons niet konden zien of horen. Hoe ze dat met de isolatie voor elkaar gekregen hadden was me een raadsel. Het lokaal had een hoog plafond, dus de stemmen zouden eigenlijk een beetje moeten echoën.
Er was natuurlijk ook nog de mogelijkheid dat de andere Dwalingen gewoon bijzonder stil waren en/of Nathaniël en mij aan het afluisteren waren.
Op school werd er altijd geroddeld over nieuwe leerlingen. Zelfs over de eersteklassers, al was het bijna onbegonnen werk omdat het er steeds meer werden.
Nathaniël bleek ook gelijk te krijgen in dat ‘tien minuten of langer staan’. Voornamelijk dat ‘langer’, brak me op. Niet eens omdat ik staan zo verschrikkelijk vond. Het was gewoon dat ze zo ongelooflijk stom bezig waren.
Er stonden zo’n veertien cellen hier. Met inwoners variërend van drie tot vier per cel. (Wij waren vanzelfsprekend een uitzondering.) Je zou denken dat het niet al te moeilijk moest zijn. Maar ten eerste moest het zo’n twintig keer opnieuw. Ten tweede deden ze heel erg moeilijk over de kleinste dingen. Ten derde waren ze niet op mij voorbereid en ten vierde leken ze spontaan aan kortetermijngeheugenverlies te lijden.
Heel erg handig allemaal, mensen!
Helaas moest ik mijn mond houden, anders had ik ze de huid vol gescholden.
Toen de mannen eindelijk weg waren, liep Nathaniël kalm naar het bed toe en ging ervoor zitten. Hij trok een versleten rugtas onder zijn bed vandaan, rommelde er even in en vond toen wat hij zocht: een pakje met… stukken karton?
‘Kun je kaarten?’ vroeg hij.
‘Wat?!’ was mijn niet al te snuggere reactie. Maar ik had echt nog nooit van ‘kaarten’ gehoord.
Ja, natuurlijk wel van de landkaarten. Deze stonden op de tablets en werden soms als hologrammen in de lucht afgebeeld. Ze waren altijd verschillend. Ieder land scheen ze anders neer te zetten, met hun eigen land in het midden. Er waren tegenwoordig nog maar twee kaarten in gebruik in Engeland. De ‘oude’ kaart, en de ‘nieuwe’ kaart. De oude besloeg de periode na de tweede wereldoorlog tot de Epidemie.
Sinds de Epidemie zijn er bepaalde landen samengevoegd, opgesplitst en weet ik veel wat. De Regering vond dat niet belangrijk voor haar burgers, dus ik heb het nooit geleerd. Over de Epidemie zelf wordt ons ook relatief weinig geleerd. Ik heb geen idee wat voor ziekte het was, alleen dat er een paar miljard mensen aan zijn gestorven en dat de Regering ons wanhopig blijft voorhouden dat het echt over is. Maar helaas, biologie was wel een verplicht vak. Een verplicht vak wat ons wel het een en ander heeft geleerd over ziekten en epidemieën.
‘Maeve?’ hoorde ik.
Ik keek op. ‘Ja?’
‘Ik vroeg aan je of ik het uit moest leggen… zeven keer.’ Hij lachte zachtjes.
‘Het spijt me. Uhm… oké?’ Ik voelde mijn wangen warm worden, over zo’n drie seconden zouden ze vuurrood zijn. Even wilde ik mijn handen erop leggen om ze te verbergen – mijn ouders moesten er altijd ontzettend om lachen, heel gemeen – maar toen bedacht ik dat Nathaniël ze toch niet kon zien. ‘Goed, leg uit.’
Het kaartspel bleek heel simpel te zijn. Althans, daar kwam ik na een kwartier aan uitleg achter. Tot die tijd was het een ingewikkelde puzzel van figuurtjes en getallen en iets dat braille heette en ervoor zorgde dat Nathaniël de kaarten kon lezen.
Ondanks mijn gebrekkige kennis van de kaarten en of de aas nou hoger of lager was dan de koning, begonnen we aan het spel. Ik verloor. Zeven keer.
Daarna werden we ruw onderbroken door Avery, die ons kwam vertellen dat we vanmiddag allebei aan het werk moesten in de kassen.
‘Het is niet heel zwaar, het is nog geen oogsttijd. Dat komt aan het einde van de maand pas. Over een week. Jullie taak nu is om de planten injecties te geven met vitaminen en de grond vochtig te houden.’
Kennelijk waren daar geen hightech middelen om de grond constant perfect vochtig te houden, de planten te voorzien van alle benodigde stoffen en de dingen te oogsten.
Avery was nog niet uitgepraat. ‘Maeve, jij moet Nathaniël een beetje helpen. Hij kan niet alles alleen.’ Toen verliet ze de cel.
Ik fronste. ‘Ze behandelen je als een invalide. Waar slaat dat op?’
‘Technisch gezien ben ik ook een invalide, Maeve. Ik ben blind, dat is een handicap, al wordt dat niet door alle mensen even zwaar ervaren.’ Hij haalde een hand door zijn haren. Op de binnenkant van zijn pols was een lange pleister geplakt die me wonderbaarlijk genoeg nog niet eerder was opgevallen. Ik had het hart niet ernaar te vragen. Als hij erover had willen vertellen, had hij hem niet verborgen.
Deze plek leek zijn geheimen langzaam voor me uit te vouwen, maar volgens mij was dat slechts wat de wereld me liet denken. Er waren nog teveel gesloten deuren. En daarachter waarschijnlijk nog veel meer.
Mensen leefden niet lang genoeg om achter al die geheimpjes te komen. Daar had je eeuwen voor nodig.

Reageer (1)

  • Quies

    mooi hoofdstukje, ik vraag me nu al af hoe het gaat zijn als haar stage is afgelopen en nathaniël te weten komt dat ze dus geen echte dwaling was.. :p ik loop altijd op de dingen vooruit haha

    1 decennium geleden

Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen