Proloog
De zon ging langzaam onder en de stralen waren mooigekleurd. Katja, een normaal meisje van vijftien stond op het gras in het bos. Ze vroeg zich af wat ze daar deed. Haar zwarte haar waaide langzaam in de wind en haar groene ogen keken naar het bos, en zagen de zon langzaam ondergaan. Ze voelde de stralen op haar huid schijnen, maar de wind zorgde er voor dat het fris bleef. Het was ook nog maar één januari, nog winter dus. Katja wist niet waar ze was, waarom, of hoe ze er kwam. Om een of andere vage reden herkende ze de plek. Was ze er al eerder geweest? Oppeens kwam er een windvlaag en haar zilveren ketting die ze altijd, haar hele leven eigenlijks, al om had, vloog weg. Ze rende erachteraan. De ketting was helemaal zilver met een zilveren bedeltje in de vorm van een hart. Iemand ving de ketting. Het was een jongen met zilveren haren, niet zo zilver als de ketting maar niet heel erg wit of grijs. Hoe kwam hij hier zo snel? Dacht Katja. 'Je bent speciaal,' fluisterde hij, en toen vervaagde hij. Net als het bos, haar ketting, en toen was alles weg.
Reageer (1)
* Haar zwarte haren waaiden
1 decennium geleden*Opeens,
Dat waren het foutjes nu. Verder schrijf je wel goed.