Foto bij 1: Finnick (12 jr.)

Zuchtend staar ik naar het water vanaf het prachtige zandstrand. In de zee zijn mijn vader en mijn broer Hariot aan het vissen. Nog heel ouderwets, met een drietand, een zelfgevlochten net en geduld. Intens veel geduld. Dat is nou juist hetgene dat ik mis. Ik wil meteen die vis hebben om op te eten en denk er niet over na om de tijd te nemen. Nors herhaal ik in mijn hoofd de woorden die mijn vader zojuist gezegd had. Vissen leer je niet, vissen moet je bij je geboorte gegeven zijn. Hoe zou de wereld eruit zien als we alles zouden kunnen leren? Dan zou iedereen perfect zijn. Maar eigenschappen kun je niet veranderen. Jij hebt nou eenmaal andere eigenschappen dan je broer. Ik had boos gereageerd op zijn preek en meteen commandeerde hij erachteraan dat ik op het strand moest blijven zitten, toekijkend hoe hij viste. Totdat ik afgekoeld was. Voorlopig zat ik hier dus nog wel.
Normaal is mijn vader heel aardig en moedigt hij je aan als iets niet lukt. Maar zodra je begint te mopperen over iets dat ook maar een beetje met `water´, `vissen´ of `zee´ te maken had legt hij met alle plezier - en strengheid - uit wat het nut van vissen of water is.
Ik por met een takje in in het zand en teken vormpjes. Een driehoek, een rondje. Veel heb ik toch niet te doen. Zin om mijn vaders bevelen op te volgen is er niet en ik durf niet naar huis te sluipen.
Ik speel een beetje met het zand, als een klein kind dat voor het eerst op het strand is. Verveeld begin ik met mijn handen te graven, totdat mijn vingers op iets stuiten. Ik graaf om het voorwerp heen en haal een crèmekleurige schelp naar boven. Dan krijg ik het idee om maar schelpen en andere dingen te gaan verzamelen, als mijn broer het strand op komt rennen met twee joekels van vissen in zijn linkerhand. Grijnzend spettert hij mij nat met het koude zeewater.
``Kom je in de zee, Fin? Het water is heerlijk!´´ grapt hij bespottend. Snel gooi ik de schelp weg, spring op en duw joelend zo hard mogelijk tegen Hariots zij. Hij valt terug in het water.
Gierend houden we een stoeigevecht in het ondiepe zeewater, totdat vader ons roept. ``Opstaan, stelletje zeebeesten!´´ Hij komt glimlachend aanlopen met een grote handdoek en snel wikkel ik mij daar in. Hariot krijgt een andere doek aangereikt.
Ik plof weer neer in het zand en wrijf mijzelf droog. Mijn T-shirt is helemaal doorweekt en plakt aan mijn lijf. Plotseling horen we een luid gerommel in de verte.
Mijn vader wijst naar de lucht boven de zee. Ik volg zijn vinger en zie duistere wolken onze kant op komen. Onweer.
Toen ik nog maar net kon lopen had mijn moeder mij al uitgelegd dat je met onweer beter niet in het water kon zijn.
Snel staan we op, rapen de vangst en het vismateriaal bij elkaar en lopen over het strand naar huis toe. Onderweg weet ik nog net mijn gevonden schelpje mee te grissen van het zand. Ongezien stop ik hem in mijn broekzak en snel verder.

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen