In een orgaanstelsel werken organen samen aan één grotere taak.
Organen bestaan uit weefsels. Een weefsel bestaat uit cellen met dezelfde bouw en functie.
Orgaanstelsels:
Verteringstelsel: voedsel klein maken, zodat de voedingsstoffen naar je bloed kunnen gaan.
Ademhalingsstelsel: zuurstof opnemen in je bloed en koolstofdioxide afgeven aan de lucht.
Bloedvatenstelsel: stoffen zoals voedingsstoffen, zuurstof en koolstofdioxide vervoeren.
Uitscheidingsstelsel: afvalstoffen uit je bloed verwijderen en buiten je lichaam brengen.
Zenuwstelsel: organen laten werken en samenwerken.
Energie door verbranding:
Je cellen krijgen energie door verbranding. Glucose + zuurstof > energie + koolstofdioxide + water.
Glucose bevat energie. Zuurstof is nodig om glucose te verbranden, zodat de energie vrijkomt.
Afvalstoffen van de verbranding raakt je lichaam kwijt =
- koolstofdioxide door je longen
- water door je nieren (urine), huid (zweet) en longen (uitademen).
Energie gebruik je onder andere voor beweging. warm blijven. denken, stoffen maken en afbreken.
Vertering
Vertering: het klein maken van voedingsstoffen, zodat ze kunnen worden opgenomen in je bloed. Voedsel wordt door peristaltische bewegingen voortgeduwd. De weg van het voedsel en de resten: mondholte > slokdarm > maag > twaalfvingerige darm > dunne darm > dikke darm > endeldarm.
In de mondholte, maag, twaalfvingerige darm en dunne darm vindt vertering plaats.
Enzymen in speeksel, maagsap, alvleessap en darmsap verteren de voedingsstoffen.
Gal verdeelt ver in kleinere druppels. Gal wordt in de lever gemaakt.
Enzymen
Een enzym kan één soort voedingsstof afbreken.
Een enzym werkt het beste bij de optimum-temperatuur en werkt niet meer boven de maximum-temperatuur.
Na het verteren
Voedingsstoffen gaan door de wand van de dunne darm naar het bloed.
Door darmplooien heeft de wand van de dunne darm een groot oppervlak.
In de dikke darm gaat water uit de onverteerde resten.
Poep komt in de endeldarm terecht en gaat door de anus uit je lichaam.
Ademhalen
Inademen: ribben omhoog en middenrif plat > borstholte groter > longen groter > lucht in de longen.
Uitademen: ribben naar beneden en middenrif bol > borstholte kleiner > longen kleiner > lucht uit de longen.
Borstademhaling: je maakt je borstholte groter met de tussenribspieren. De borstholte wordt kleiner doordat de ribben door de zwaartekracht naar beneden zakken.
Buikademhaling: je maakt je borstholte groter met de middenrifspieren. De borstholte wordt kleiner door het terugveren van de buikwand.
Lucht in en uit de longen
De lucht komt via neusholte, keelholte, luchtpijp, bronchiën en luchtpijptakjes in de longblaasjes.
In de longblaasjes vindt gaswisseling plaats:
-zuurstof gaat vanuit de lucht naar het bloed
-koolstofdioxide gaat vanuit het bloed naar de lucht.
De ademhaling wordt geregeld door het koolstofdioxidegehalte van het bloed.
Schone en vochtige lucht
Door het slijmvlies in de neusholte, luchtpijp en bronchiën wordt de lucht schoon en vochtig gemaakt.
Trilhaartjes zwiepen slijm met vastgeplakt stof en ziekteverwekkers naar de keelholte.
Door via de neus in te ademen wordt de lucht warmer en je ruikt dan beter.