Toen ik mijn ogen opende, merkte ik dat ik me niet kon bewegen. Ik zat in een stoel, met mijn enkels en handen vastgebonden eraan. Ik keek naar beneden en zag dat mijn vest en shirt onder het bloed zaten. Mijn hoofd bonkte en ik voelde stekende pijnen verspreid over mijn hele lichaam. Ik keek naar de omgeving. Ik zat in een achtertuin met een hoge schutting. Niemand zou kunnen zien wat hier gebeurde, maar het leek mij sowieso al sterk dat hier iemand zou wonen. Het zag er leeg en verlaten uit.
‘Zo zo, onze dame is wakker.’ Hoorde ik een spottende stem zeggen. Een man kwam in mijn beeld en meteen bekeek ik hem. Hij had donker haar en nog donkerdere en ondoordringbaardere ogen. Mijn intuitie zei dat ik bang voor hem moest zijn, maar dat kon ik niet. Nee, ik was niet bang.
Dit veranderde echter toen ik zag, wie er achter hem stond. Of eigenlijk hing. Om zijn nek hing een strop. Zijn lichaam was besmeurd met bloed en tot mijn grote afschuw zag ik ingewanden op de grond liggen. Ik zou liegen als ik beweer dat ik hem niet kende. Nee, dat was het juist. Ik kende hem goed. Té goed. En nu hing hij daar voor mij. Levenloos. Ik hapte naar adem.
‘Tja, het jongetje was stout geweest en stoute jongetjes moeten gestraft worden.’ Ik hoorde aan zijn stem dat hij hiervan genoot. Dat hij genoot van de macht die hij had. Hij genoot ervan dat ik vastgebonden was aan een stoel en hij alles met mij kon doen. Ik was nu zijn levende poppetje.
‘Wat wil je?’ zei ik met afschuw in mijn stem. Ja, dat was de emotie die ik voelde. Enorm veel afschuw voor de arrogante kwal voor mij. En eigenlijk moest ik toegeven; hij leek op mij. Hij had dezelfde blik, waar ik mezelf vaak genoeg op betrapt had. De blik, die alles onder controle had, die alles wist. De blik, die elke aanwijzing gebruikte om verder te komen. Alleen had deze man de kant van de duivel gekozen.
‘Wat ik wil? Ik wil je zien branden.’ Voordat ik actie kon ondernemen of op hem kon reageren, werd er een naald in mijn arm gezet. Ik voelde hoe de vloeistof in mijn lichaam kwam. Het voelde koud, alsof er ijs door mijn bloedbanen stroomde.
‘Ik had eigenlijk wel meer verwacht..’ was het laatste wat ik uitbracht. Mijn spieren waren door de vloeistof ermee gestopt. Hij had me verdoofd en nu kon hij doen wat hij wilde. Hij had mij op de zwakste manier verslagen, maar daar ging het niet om.
‘Burn, Curtis.’ Zei hij. Deze keer hoorde ik afgunst. Hij haatte mij, want ik had hem doorgehad. Ik had hem gevonden, ik had zijn raadsel opgelost en nu wilde hij mij weg hebben. Na alle ontvoeringen en de lijken, die we gevonden hadden, had ik uitgevonden wie de dader was. Hij voelde zich aangetast in zijn eer en nu zou hij mij voor zijn eigen ogen afmaken. Voor zijn genot, voor zijn eer. En gek genoeg deed het niet veel met me.
De man pakte een lucifer en maakte zijn woorden tot een daad. Hij stak de lucifer aan. Ik kon niets anders doen dan toekijken. De seconde waarin hij de lucifer liet vallen, was de langste uit mijn hele leven. Door de benzine, die er blijkbaar op de grond lag, ontstond er rechts van mij meteen een grote vlam.
‘Je dacht mij verslagen te hebben, maar ik heers. Altijd.’ Ik had bijna de moed opgegeven, bijna gedacht dat dit daadwerkelijk het einde was, maar toen hoorde ik een luide knal en ik keek meteen op. De deur werd ingetrapt en meerdere agenten in zwarte pakken kwamen de tuin in, gevolgd door iemand anders. Door de rook kon ik haar gezicht niet zien.
‘Handen in de lucht!’ schreeuwde één van de agenten. Een andere agent pakte een zeil en gooide dat over de vlam heen. De man, die mij zojuist had proberen te laten branden, grijnsde even en hief toen inderdaad zijn handen. De geweren waren op de man gericht.
Mijn handen en enkels werden door iemand losgemaakt, maar ik wist niet door wie. Ik werd overeind gehesen, maar door de verdoving zakte ik weer ineen. Ik voelde hoe mijn lichaam op de grond viel. Ik lag daar; machteloos.
‘Charlie!’ werd er geroepen. Ik werd doorelkaar geschud. Mijn ogen zakten dicht. Ik voelde me zwak, moe en ik wilde dat het ophield.
‘CHARLIE!! Blijf wakker!’ klonk er weer panisch. Deze keer werd ik enkel ruwer door elkaar geschud. Ik kon geen reactie geven. Mijn oogleden werden opgetild en er werd licht in geschenen. Sirenes van ambulances klonken dof op de achtergrond.
‘Hij.. is dood.’ Bracht ik uit. Ik opende mijn ogen. Het beeld was wazig, maar helder genoeg om te zien dat mijn handen ook onder het bloed zat.
‘Charlie! Probeer erbij te blijven!’ bleef de stem paniekerig herhalen. Maar ik kon het niet.
‘Jason..’ En toen werd ik meegesleurd in de duisternis. Het omarmde mij, als een vriend die ik lang gemist had. Als de vriend die ik net verloren had.