Opdracht 2
Samen met mijn twee zusters vlieg ik boven een onbekend stadje. Ik snuif de lucht goed in en pik er gelijk een geur uit.
“Er zijn er genoeg, zusters,” informeer ik hen en strijk neer op een rif, waar ik mijn vleugels dicht tegen mijn rug houd.
Mijn zusters strijken naast mij neer en kijken richting de stad, waar een paar lichtjes branden.
“Roken jullie ook een bekende geur?” vraagt Aëllo, mijn oudste zuster.
Ik schud mijn hoofd. “Nee,” antwoord ik kortaf.
Aëllo kijkt me ongelovig aan. “Dat lieg je. Die geur zou jij moeten kennen.”
“Ik lieg helemaal niet.” Verdedig ik mezelf. “Gaan we nog, of niet?” Ik klapper al ongeduldig met mijn vleugels.
“Zo praat je niet tegen je oudste zuster,” berispt ze me.
Ik draai met mijn ogen, wat Aëllo nog kwader maakt. Haar vleugels spreiden zich als vanzelf. Altijd als wij een heftige emotie krijgen, spreiden onze vleugel zich onbewust.
“Ik zie jullie wel in het stadje.”Iik spreid mijn vleugels, zet me af en ben al gelijk hoog in de lucht.
Ik laat Okypete achter bij een razende Aëllo. Aëllo’s naam staat voor ‘snelle storm’ dus als zij boos wordt, is ze gelijk razend. Okypete’s naam staat voor ‘snel gevleugelde’, dat spreekt voor zich. En mijn naam staat voor ‘de duistere’, wat aardig klopt.
Niet veel later voel ik hoe Okypete mij inhaalt en voor me gaat vliegen.
“Je moet je excuses aanbieden, Kelaino,” oppert ze, met een schuin oog naar Aëllo.
“Laat me er langs,” grom ik.
Ik schiet naar rechts, maar Okypete is te snel en vliegt alweer voor me.
“Oké, ik bied mijn excuses aan.” Meteen daarop vlieg ik stijl naar beneden en land weer op het rif, waar Aëllo, uit kwaadheid, staat ze klapperen met haar vleugels.
“Het spijt me zeer, mijn oh-zo-lieve zus,” zeg ik sarcastisch met een grijns van oor tot oor. “En als je mij wilt excuseren, ik ga het hoofd van een jongeman eraf rukken.” Ik zet me weer af en vlieg rustig richting het stadje.
“Kelaino, kom terug!” schreeuwt Aëllo. “Nú!”
Ik negeer haar en vlieg door. De geur wordt steeds sterker en intenser.
Na een tijdje land ik in het haventje van het stadje. Het is schemerig, dus de meeste mensen wagen zich niet meer buiten. Ik snuif de geur diep in en glimlach. Ik houd mijn vleugels dicht tegen me aan en loop langzaam de haven uit, het stadje verder in. Achter me hoor ik mijn zusters landen en achter me aanlopen het stadje in.
“Kelaino,” fluistert Okypete. “Ik wil alleen even zeggen dat je goed moet nadenken voordat je wat gaat doen. Je weet wat de mythologie zegt,” waarschuwt ze me.
“Ik zal mijn best doen,” fluister ik afwezig terug.
Na een tijdje lopen houd ik opeens mijn pas in, omdat er iemand voorbij loopt. De man kijkt verbaast naar me op. Waarschijnlijk ziet hij mijn vleugels niet omdat ik die én tegen mijn rug houd én het schemerig is.
“Die is voor mij.” Aëllo schiet langs me en pakt het hoofd van de man.
Voordat de man boeh of bah kan zeggen, trekt Aëllo gemakkelijk zijn hoofd van zijn romp. Ze zet gretig haar tanden in het vlees van de man.
Ik grom kwaad. “Ik zag hem het eerst,” zeg ik met dreigende stem.
“Ik ben de oudste,” antwoordt Aëllo tussen haar happen door.
Weer grom ik, maar ik ruik gelijk nog een geur.
“En deze is voor mij.” Ik vlieg naar een huis, ruk de deur open en grijp de man vast die daar op zijn schommelstoel zit.
“Hé!” roept hij nog voordat ik zijn hoofd gewelddadig van zijn romp trek.
Na een paar minuutjes heb ik genoeg van deze smaak en duw het levenloze lichaam van me af. Als ik weer buiten kom, zijn Aëllo en Okypete nergens meer te bekennen. Ze zijn waarschijnlijk verder gaan zoeken naar voedsel.
Ik spreid mijn vleugels en laat de wind zijn werk doen. Als je niets van de mythologie af zou weten, wat de meeste mensen wel doen, zou je denken dat er een soort engel boven je stad vliegt. Zachtjes laat ik me door de wind wiegen in de lucht. Ik zie onder me Okypete een huisje binnengaan, wat gegil en daarna weer stilte.
Ik heb geen zin meer om mannen hun hoofd eraf te trekken en hun vlees te eten. Ik wil hém en niemand anders. Ik heb hem geroken toen we over het stadje een vlogen. Ik loog tegen Aëllo omdat ik weet dat zij hem ook wil. Ook weet ik dat Aëllo weet dat ik loog. Het is altijd een soort strijd tussen mij en mijn zus. Waarom weet ik niet precies, maar het zal er wel aan liggen dat zij de oudste is en mij altijd als een soort kleinere ziet, wat ik niet kan hebben.
Ik land voor een wat groter huisje dan de andere huisjes in het stadje. Ik snuif de geur nog eens goed op. Hier is het. Ik leg mijn hand op de deurklink en haal diep adem. Het is al een tijdje geleden dat ik Roy heb gezien. Hopelijk is hij net zo blij als ik om elkaar weer te zien. Ik duw de deurklink naar beneden en duw de deur zachtjes open.
Ik schrik als ik Roy met een zwaard in zijn handen achter de deur zie verschijnen. Ik sluit de deur snel en Roy laat zijn zwaard zakken.
“Ik hoorde dat er aanvallen gepleegd werden,” begint Roy, maar voordat hij verder kan gaan, liggen mijn lippen al op die van hem.
“Ik begrijp het,” fluister ik als ik de kus heb beëindigt.
Mijn vleugels zijn helemaal ontvouwt, wat Roy altijd voor elkaar krijgt.
“Je bent zo mooi,” fluistert hij en gaat met zijn zachte vingers over mijn wang.
“Dat weet ik,” glimlach ik en plant mijn lippen voor de tweede keer op die van hem.
Roy beëindigt de kus veel te snel. “Voor hoe lang blijf je?” vraagt hij en pakt mijn handen vast.
“Als de zon opkomt zijn we weer weg,” antwoord ik. “Ga met me mee, dan zijn we nooit meer van elkaar gescheiden.”
Roy schudt zijn hoofd. “Dat kan niet, Kelaino, en dat weet je zelf ook wel.”
“De mythe kan jou ook in een Harpij veranderen, als je het lief vraag.” Stel ik voor.
Weer schudt Roy zijn hoofd. “Dat wil ik niet, Kelaino,”antwoordt hij en laat mijn handen los.
“Waarom niet?! Als dat ons bij elkaar houdt, moet je het ervoor over hebben!” Door mijn woede klapperen mijn vleugels en zweef ik boven de grond.
Opeens word ik verblind door een fel licht. Ik zie een schim uit het felle licht stappen, met een drietand. Ik versteen, ik weet wie hij is. Angstig kijk ik naar Roy, die zijn zwaard alweer getrokken heeft en zijn blik fixeert op de schim, die steeds duidelijker wordt.
“Jij hebt je niet aan de afspraak gehouden, Kelaino,” dendert de schim met lage stem.
Aëllo en Okypete komen naar binnen vliegen, met een verbaasde en angstige blik in hun ogen. Het lijkt wel alsof de schim een soort aantrekkingskracht op hen heeft. Ik durf Aëllo niet aan te kijken.
De schim, die de beschermer van de mythe is, draait zich naar Aëllo en Okypete om.
“Jullie geliefde zuster heeft zich niet aan de afspraak gehouden,” legt hij hen uit.
Ik zie Aëllo’s blik in mijn wang prikken, maar ik kijk haar niet aan. Ik houd mijn blik op Roy gevestigd, die zijn zwaard paraat houdt.
“We kunnen er nog over praten, Vergilius,” probeert Aëllo, ik hoor een angstige ondertoon in haar stem.
Ik verbaas me over het feit dat Aëllo, net zoals Okypete en ik, bang is voor de bewaker van de mythe.
Vergilius schudt zijn hoofd. “We kunnen er niet meer over praten. Kelaino hier, heeft zich niet aan de afspraak gehouden en daar staat een boete op,” legt Vergilius uit.
“Nee, Vergilius, alsjeblieft.” Aëllo vliegt naar Vergilius toe en pakt zijn handen. “Geef ons nog één kans,” smeekt ze.
Vergilius trekt ruw zijn handen uit die van Aëllo.
“Wat is er allemaal aan de hand?” vraagt Roy, die me de woorden uit de mond haalt. “Wat bedoel je met een boete?”
Iedereen kijkt als gestoken Roy’s kant op.
“Doe hem niets,” fluister ik hees als Vergilius naar Roy zweeft.
“Zo jong,” Vergilius schudt zijn hoofd. “En toch ook zo dom.” Vergilius pakt met zijn beide handen het hoofd van Roy en draait hem in één gemakkelijke draai de nek om.
Ik schreeuw het uit en storm naar Roy toe. Ik ga op mijn knieën naast het levenloze lichaam van Roy zitten en pak zijn, nog warme, hand vast en knijp er zachtjes in.
“Het spijt me zo.” Een traan glijdt over mijn wang. “Het spijt me zo dat ik hierin heb betrokken.” De tranen blijven over mijn wangen glijden.
“Genoeg gerouwd.” Vergilius richt zijn drietand op me en dwingt me naast Aëllo en Okypete te staan.
“Hou nou eens op met dat gesnik,” snauwt Aëllo naar me. “Het is allemaal jouw schuld dat Vergilius hier is en Roy heeft gedood.”
Door Aëllo’s harde woorden begin ik nog harder te snikken en veeg de tranen van mijn wangen. “Jij weet niet hoeveel ik van hem houd,” schreeuw ik kwaad naar haar toe.
“Genoeg, zusters.” Komt Okypete tussenbeide. “Ik wil nu wel graag weten wat hier aan de hand is.” Hierbij heeft zich ze op Vergilius gericht, die de hele tijd roerloos voor zich uit heeft gestaard en naar ons gesnauw heeft geluisterd.
Vergilius zucht diep voordat hij begint te praten: “Om Harpij te worden, moet je één ding beloven.” Vergilius kijkt mij aan. “Wat moet je beloven?” vraagt hij met dwingende ondertoon.
“Dat je niet verliefd mag worden op je prooi,” antwoord ik schor door het huilen.
“Inderdaad,” knikt Vergilius. “En wat deed jij?”
“Verliefd worden op mijn prooi,” antwoord ik terwijl ik naar de grond staar.
Weer laat Vergilius een zucht horen. “Dat lijkt mij reden genoeg tot een boete,” hij richt zijn drietand op mij en er komt een felgroen licht uit.
Ik voel hoe mijn huid zich samentrekt en ik zie mijn handen rimpelig worden. Mijn lange, blonde haar wordt grijs en ik buig voorover, omdat mijn rug het niet meer aankan om overeind te blijven staan.
Ik hoor hoe Aëllo en Okypete hun adem inhouden en kijken me ongelovig aan.
“Je zult voor altijd oud blijven met een gebroken hart en nooit meer geliefd worden,” spuugt Vergilius me toe en verdwijnt uit het niets.
Als Vergilius is verdwenen is de aantrekkingskracht weg en vliegen Aëllo en Okypete naar me toe. Okypete laat me op haar schouder uithuilen.
Weet je dat het me niet eens kan schelen dat ik rimpelig en lelijk ben? Het enige waar ik nu om huil is omdat ik nooit bij Roy kan zijn, omdat ik voor altijd oud blijf, zoals Vergilius zei. Maar dit is de prijs die ik betaalde voor de korte tijd met Roy samen.
Wat heb ik daar spijt van.
Reageer (2)
waaauw, echt mooi!
1 decennium geledenWeer egt super mooi sin(H)
1 decennium geleden