Warning: hééééél groot stuk ;).

Het huis van de Cullens was abnormaal groot. Hoeveel mensen konden hier wel niet wonen? De man met de lichtblonde haren zei dat ik kon gaan zitten, dus dat deed ik. ''Ik ben Carlisle'' mompelde hij. Zelf ging Carlisle ook op een stoel zitten. ''Dus... wat weet je allemaal over Mabel?''
Toen hij haar naam zei voelde ik een kramp in mijn buik. ''Dat ze.. nou, ja... er-r.. niet meer is..'' Ik slikte en voelde de tranen weer opkomen. Niet nu gaan huilen, dacht ik. Niet waar anderen bij zijn. Hij knikte en legde meelevend zijn arm op mijn schouder. ''Rustig, maar.''
Ik wende mijn hoofd af. Helaas voelde ik weer een traan. Snel veegde ik hem weg. Ik voelde mij net een klein kind. ''Het is oké om te huilen'' zei Carlisle. Waarom deed hij dat dan niet? Mabel was toch echt hier ingetrokken en hij moest haar toch goed kennen?
''We willen wel huilen.'' Er kwam een jongen binnen. ''Maar we kunnen het niet.'' Ik keek verbaasd op en veegde met mijn shirt de laatste tranen weg. ''Hoezo, niet kunnen? En hoe wist je dat ik daar aan dacht?!'' Ik keek Carlisle aan. Hij keek snel weg. ''Mick... wat ik je nu ga vertellen is uiterst geheim. Als je het ooit aan iemand zal door vertellen, zal het slecht met ons en jou aflopen.''
Waar had hij het over? En trouwens; ik vertelde geheimen nóóit door. Ik knikte. ''Beloofd?'' zei de jongen die net binnen was gekomen. Ik knikte weer ongeduldig. Nu kwam er een vrouw binnen. ''Carlisle, wat is dit hier?''
''Mabel' s broer, Esmé, niets bijzonders'' reageerde Carlisle sussend.
Carlisle wendde zich weer tot mij en zei langzaam: ''Dus.. wij zijn anders dan.. 'mensen'...'' Hij leek moeite te hebben met de uitleg. Ik snapte er dan ook geen bal van. De mysterieuze jongen die wist van mijn gedachten kwam er tussen: ''We zijn.. tja.. hoe zeg je dat...''
''Dood'' maakte de vrouw af. Dood?! Als 'levende doden'? Hoe kon dat in vredesnaam? Mijn studie ging over mens en natuur, maar daar had ik nog nooit over zoiets vreemds gehoord. ''We...'' stotterde de jongen. ''We-e zijn v-v-vampiers...''
Ik versteende bijna van schrik. Ik zat in een kamer met bloedzuigers. Bestonden die echt?! Ik begon ongemakkelijk te kijken en wou het liefst zo snel mogelijk weg. Ik was mijn leven hier vast niet zeker. ''W-wat-t heeft dat met Mabel te maken?'' zei ik snel. Ik keek Carlisle vragend aan. ''Nou...'' begon de vrouw. Nu keek ik naar haar. ''Zij.. was er ook één.''
Op dat moment werd ik misselijk en begon mijn hoofd te tollen. Nee. Dat was gewoon te onwerkelijk voor woorden. Ik voelde dat ik flauw zou vallen. Toen werd alles inderdaad zwart.

Mijn hoofd zat vol met stemmen. Ik hoorde heel duidelijk Mabel en als ik goed luisterde kon ik mijn ouders herkennen. Ze discussieerden over iets, waarover kon ik niet verstaan omdat ze nogal zachtjes mompelde.
Ik wou tegen ze praten, maar mijn stem liet zich niet horen.
Ik wou ze zien, maar mijn ogen gingen niet open.
Ik wou ze beter horen, maar het leek of mijn oren niet meer op de juiste plaats stonden. Alleen het eeuwige gemompel. Ik kon alleen denken, het leek of ik over mijn hele lichaam verlamd was.
Dit kon niet waar zijn. Mijn ouders en Mabel waren niet meer. Precies zoals ik het dacht, niet meer dan stemmen in mijn hoofd. Nogmaals probeerde ik mijn stembanden en er kwam eindelijk geluid uit. Zacht en bijna onverstaanbaar, maar het was echt geluid. ''Ik mis jullie.''
De stemmen stopte met mompelen en toen pas merkte ik op dat er ook een vierde stem was geweest. Een stemgeluid dat ik niet kon plaatsen, ik had het nog nooit gehoord. Toen schrok ik wakker. Ik trilde over heel mijn lichaam. Er lag een bezweet deken over mij heen en ik lag op een sofa. Nog steeds bij de Cullens. De vrouw, waarvan ik kon herinneren dat Carlisle haar Esmé had genoemd, zat aan mijn voeteneind. Carlisle zelf stond nu snel op van zijn stoel en liep naar mij toe. ''Hoe gaat het?'' zei hij ongerust.
Mijn stem deed het echt niet meer. ''Ik mis ze..'' kwam er alleen maar uit mijn schorre mond. Mijn keel voelde pijnlijk aan. Esmé keek mij bezorgd aan en zei: ''Je schreeuwde, de hele tijd.'' Mysterie pijnlijke keel opgelost. Ik schraapte mijn keel, waardoor de pijn alleen maar erger leek te worden.
Alice kwam de woonkamer in met een glas water in haar handen. Dankbaar nam ik het glas aan en dronk het in één teug op. Ik hoorde de deur opengaan en Spike kwam binnen gerend. Hij gromde naar Carlisle. ''Spike...'' kreunde ik. Hij moest niet zo gemeen doen tegen de Cullens. Het gegrauw verdween en Spike rende kwispelend naar mij toe. Snel gaf ik hem een aai over zijn bol en hij knorde tevreden. De drie blikken in de kamer keken mij vragend aan. ''Wat?'' Dat klonk nou niet echt beleefd. ''Wat is er?'' zei ik er snel achteraan. Esmé wende even haar hoofd af, maar keek mij toen recht in de ogen. ''De hond schijnt je nogal te mogen.'' Spike stond hier blijkbaar bekend als ''de hond''.
Ik trok een wenkbrauw op en reageerde: ''Natuurlijk, hij is met mij opgegroeid.''
Carlisle zuchtte en zei: ''We bedoelen als mogen-mogen.'' Hij legde duidelijk de nadruk op de twee ''mogen' s''. ''Het lijkt wel of hij zijn leven voor je zou willen geven.'' Dat vond ik niet vreemd. Ik kon altijd goed met dieren opschieten, vooral met Spike. Hij leek soms de enige die mij echt begreep. Ik keek naar Spike, die nu tevreden op de bank lag te knorren. Esmé schudde afkeurend haar hoofd. ''Spike, kom jochie, eraf''' zei ik snel en ik prikte in zijn kont als teken dat hij van de bank af moest. Spike kreunde protesterend en bleef gewoon liggen. ''Geeft niet'' zei Esmé snel.
Ik keek, geen idee waarom, op mijn horloge en schrok. Snel sprong ik op van de bank. ''Ik moet maar weer eens gaan..'' Waarschijnlijk was het hier ook niet erg veilig in een huis vol vampiers. Ook al waren ze nog zo vriendelijk en beleefd. Maar waar moest ik heen? Alleen in het koude, spookachtige huis van mijn ouders was de enige optie. Ik wachtte nog steeds op een reactie van goedkeuring. In plaats daarvan stond Carlisle ook op om iets te zeggen. ''Je kan hier wel tijdelijk blijven, ik denk niet dat je nog in hun oude huis wil wonen.'' Ik wist maar al te goed wie hij met hun bedoelde en er ging een schok door mijn lichaam. Aarzelend knikte ik. Alice mompelde: ''We zijn heus wel te vertrouwen.'' Dat was nou precies de zin waar ik op wachtte. Meteen voelde ik mij een stuk opgeluchter. Plotseling keek ze (het nog steeds onbekende meisje dus) bijna stoned voor zich uit. Esmé stond snel op en legde haar arm op het meisje' s schouder. ''Alice, wat zie je?''
''Hij-j..'' stotterde Alice. ''Hij word binnenkort één van ons!''

Ik schrok. Een vampier? Ik?! Ik maakte aanstalte om weg te gaan, maar Carlisle hield mij tegen.
''Ze heeft vast ongelijk, toekomstbeelden veranderen.'' Toekomstbeelden? Alice zag mijn onbegrip en zei snel: ''Ik kan in de toekomst kijken.''
Hoe cool. Daarvoor zou ik ook wel in een bloedzuiger willen veranderen. ''O, nee dat wil je niet!'' Dezelfde jongen als voor mijn flauwval-gebeurte kwam weer binnen.
''Ik ben Edward.'' Hij grijnsde terwijl hij mij een hand gaf. ''Mick..'' zei ik verbaasd terug.
''Hoe wist je wat ik dacht?''
Edward keek even moeilijk, maar zei toen: ''Ik kan een soort van.. tsja.. gedachten lezen.''
Langzaam knikte ik. Wat een coole gaves hadden ze hier allemaal.
Toen schoot er mij iets te binnen. ''Wacht... jullie zijn dus dood?'' Ze knikte bijna allemaal tegelijk. ''En.. jullie kunnen dus niet meer doodgaan?''
Weer een paar knikjes. ''Hoe kan Mabel er dan niet meer zijn?'' Die zin uitspreken deed pijn in mijn keel.
Hier wisten ze niets meer op te antwoorden. Carlisle kuchte en zei: ''Kom even bij ons zitten.'' Snel ging ik weer op de bank zitten. De rest van de familie (op Esmé na) liep de woonkamer uit.
''Wij hebben zeg maar.. een soort van ''koningshuis''.....'' begon Carlisle. Ik knikte, dit viel nog wel te begrijpen.
''Ook wel Volturi genaamd..'' Spike begon opeens te grommen bij dat woord. Sussend aaide ik hem over zijn rug.
''Vroeger was ik nogal goed bevriend met ze... maar nu..'' Carlisle slikte even. Esmé streek hem over zijn rug. Carlisle knikte bevestigend en Esmé haalde haar hand weer weg. ''We hebben aardig wat problemen met de Volturi.'' Oké. Volturi, bevriend met Carlisle, en toen problemen? Ik had ze allemaal op 'n rijtje en knikte weer.
''De Volturi wou Mabel bij hun clan hebben.'' Ah, oh. Daar hadden we weer haar naam. Er werd weer een dolk door mijn lijf gestoken. ''Uhh.. clan?'' vroeg ik niet begrijpend. ''Groep mensen die elkaar als familie beschouwd'' legde Esmé uit. Carlisle ging weer verder. ''Mabel had namelijk extreem goede reflexen, zelfs beter dan die van ons.'' Ik keek hem weer niet-begrijpend aan. ''Ze kon zeg maar in minder dan tien seconden aan de andere kant van Amerika staan als ze dat wou.'' Wow, dat was pas echt te gek. ''Normale vampiers doen daar ongeveer tussen een kwartier en half uur over.'' Dat was ook niet gek.
''Maar.. Mabel weigerde dus, en de Volturi wou geen goede gaves bij de vijand hebben.... en toen.. tsja.... werd ze dood-dood.'' Dood-dood?
''Zoals: echt dood? Geen levende doden?'' Carlisle knikte langzaam, haalde toen een zakdoek uit zijn broekzak en gaf hem aan mij. Tijdens het verhaal had ik toch nog een paar traantjes gelaten. Beschaamd veegde ik ze weg.
''Wat was de naam van haar moordenaar?''
Carlisle kuchte. ''Doe geen gekke dingen, alsje-..''
''De náám?!'' Ik stond boos op. ''Aro..''
Ik liep de woonkamer uit, maar Carlisle stond in een flits voor mij. ''Het heeft toch geen zin. Sowieso is hij veel sterker dan jou en hij zou je ter plekke vermoorden. En bovendien wil ik niet nog meer ruzie met ze, Mick.''
Ik werd langzaamaan weer kalm, toen er plotseling een idee door mijn hoofd schoot. ''Verander mij dan!'' Carlisle schudde geschrokken zijn hoofd.
''Ik doe jou dat niet aan.''
''Jij wilt hem ook dood, dat voel ik.''
''Je hebt gelijk. Maar het gaat hier om jou.''
''Waarom heb jij hem eigenlijk niet vermoord?''
''Ik ben geen moordenaar.''
''Zoiets heet láfheid!'' Na die woorden rende ik de voordeur uit, naar buiten. Carlisle bleef beduusd staan.
Boos rende ik het inmiddels-donker-geworden bos in. Overal om mij heen hoorde ik enge geluiden die ik niet thuis kon brengen. Ik was bang. Báng.
Boos rende ik het inmiddels-donker-geworden bos in. Overal om mij heen hoorde ik enge geluiden die ik niet thuis kon brengen. Ik was bang. Báng.

Ongerust keek ik om mij heen. Ik besloot om maar door te rennen, ooit moest ik toch ergens uitkomen. Plotseling begon mijn hoofd te tollen. Alles om mij heen draaide en de bomen leken op enge monsters die met hun scherpe klauwen mij probeerde te grijpen. Ik rende zo hard mogelijk weg, maar de grote naaldbomen leken mij te achtervolgen. En weer die stemmen, tientallen smekende stemmen waarvan ik meer dan de helft niet herkende. In mijn haast zag ik de boomstam niet en viel. Eindeloos viel ik.
''Mick, help!''
''Mick, red ons!''
''Mick, laat ons niet alleen!''
Ik kneep mijn ogen dicht, maar de stemmen gingen gewoon door. Mijn longen konden mijn geschreeuw niet aan. Ik werd gek..... Mijn lijf voelde vochtig aan.
Dit was het dan, de hel. Maar anders dan ik mij voorstelde. Deze hel was niet droog en ijskoud, alsof ik voor eeuwig in water moest zwemmen.
Boem.
Alles werd zwart.
Ik voelde hoe ik voorzichtig opgetild werd door twee paar armen. Langzaam werd ik weggedragen. ''Voorzichtig, hij heeft zo te zien wat gebroken.''
Ik wou mijn redders in nood bekijken, maar dat lieten mijn ogen niet toe. De bewusteloosheid nam de macht en alles werd weer één zwart gat.

''Moet hij nu inmiddels niet wakker worden, pap?''
''Geef hem even de tijd, Jake.''
Mijn hoofd bonkte en het kleinste geluidje deed pijn aan mijn trommelvlies.
Er ging krakend een deur open. Au.
Er werd een stoel verschoven. Au.
Knipperend opende ik mijn ogen. Ik lag op een klein bedje waarbij mijn voeten net over de rand uitstaken. Het bed stond in een bijna even grote slaapkamer. Tegenover het bed stond een kast. Verder was er nog maar een halve meter loopruimte, misschien nog wel minder. Boven het bedje zat een raam. Ik ging rechtop zitten, maar viel al snel neer door een akelige pijnscheut in mijn arm en ribben en kromp weer in elkaar.
''Nou, Billy, ik kijk even of het al wat beter met hem gaat.'' hoorde ik uit de andere kamer komen. Nu pas viel mij een deur op, die op een kier stond. De deur ging verder open en er kwam een lichtbruingetinte jongen binnen. Hij glimlachte toen hij mij wakker zag. ''Gaat het?'' De jongen liep naar het bed en ging aan de rand zitten. Tot mijn verbazing zakte het zwakke geval niet in (en dan had ik het over het bed, niet over de jongen :p).
Natuurlijk ging het. Ik was twee keer flauwgevallen op een dag, al mijn botten leken gebroken en ik kon elk moment de hele mini-kamer onderkotsen, maar het ging. Sjemig, wat hield ik van sarcasme. ''Pijn...'' mompelde ik. Mijn keel brandde.
''Je ribben en arm zijn waarschijnlijk gebroken.. we hebben net vijf minuten geleden Dr. Cullen gebeld, en hij komt eraan.''
Ik schrok op. Dr. Cullen?
''Mag ik misschien een glaasje water..'' stotterde ik. De jongen knikte en snelde de kamer uit. Al snel kwam hij terug met een glas water. Ik pakte het aan en dronk het langzaam leeg.
''Ik ben trouwens Jacob, maar zeg maar Jake..'' mompelde Jacob.
''Mick.... zeg maar gewoon Mick..'' grapte ik. Jammer genoeg was ik niet echt in de stemming om grappen te maken. Jacob grijnsde. In de woonkamer hoorde ik (waarschijnlijk) de voordeur opengaan. ''Welkom'' hoorde ik een mannenstem mompelen, maar net zo hard dat ik het kon horen. ''Waar is de patiënt?'' zei een andere mannenstem die ik maar al te goed herkende en ik kreunde. Ik hoorde voetstappen naderen en Jacob keek op naar de deur.
Carlisle kwam binnen. Jeey. Dat kon er ook nog bij. Officieel had ik nog steeds ruzie met hem. ''Mick..'' riep Carlisle verbaasd. Blijkbaar had hij mij hier niet verwacht.
''Carlisle..'' bromde ik. Ik keek hem wantrouwend aan. Waarom was ik eigenlijk boos? De Cullens hadden al die tijd goed voor Mabel gezorgd.
Carlisle knielde bij het bed en bekeek mijn arm. Hij leek erg serieus. ''Die moet in het gips.. en wat je ribben betreft...'' en hij wees naar mijn buik. ''Daarvoor moet je naar het ziekenhuis komen om een röntgenfoto te maken.''
Ik keek hem dankbaar aan, maar zei: ''Dat lukt echt niet, ik kan mij haast niet bewegen.'' Carlisle sloeg zijn ogen neer en keek hoopvol naar Jacob.
''Kan jij hem tillen? Dan kijken we wel bij mij thuis.''
Jacob leek verbaasd en zei: ''Bella tillen lukt nog wel, maar een man.... Ik vraag wel of Seth komt helpen. De rest van de roedel is met Sam mee.''
Roedel? Waar hadden ze het nu weer over. Ik keek onbegrijpend van Jacob naar Carlisle. Zij leken niet op mij te letten. Jacob liep de kamer uit, waarschijnlijk om die Seth te halen.

Mijn lichaam deed pijn. Alles leek gebroken, zelfs de delen waarvan ik wist dat ze niet konden breken. De pijn werd alleen maar heviger toen ik opgetild werd door Jacob en Seth. Ik schreeuwde het bijna uit. Al snel werd ik veilig op de achterbank van een auto gelegd. Ik sloot mijn ogen, om de één of andere reden werd de pijn dan minder. Ik hoorde hoe twee autodeuren opengingen en weer dicht.
De motor startte brommend en ik voelde hoe we wegreden. Ik deed mijn ogen weer open en keek naar mijn arm. Carlisle had geen gips bij zich gehad en hij (mijn arm dus, niet Carlisle) lag in een rare kronkel in een mitella. Snel kneep ik mijn ogen weer dicht, de pijn in mijn arm leek erger te worden naarmate ik naar de kronkel keek.
Er schoot een déjà vu door mijn hoofd van mijn vreemde poging om door het bos te rennen. Poef.. ik struikelde. Toen leek het of ik viel. Eindeloos leek het. Alsof ik nooit de grond zou raken.

Toen ik bijna dacht dat ik de grond zou raken, schrok ik wakker. Ik was blijkbaar tijdens de rit in slaap gevallen. We reden nog steeds, dus zo lang had ik niet geslapen. Nu pas viel het mij op wie er allemaal in de auto zaten. Naast Carlisle, die aan het stuur zat, zat Jacob nerveus op zijn stoel. Bij mijn voeteneinde zat een kleinere jongen, waarschijnlijk die Seth waar ze het over hadden.
''Zijn we er bijna?'' kreunde ik. Carlisle keek verbaasd om, blijkbaar dacht hij dat ik nog sliep. ''Nog vijf minuutjes, ik rij expres langzaam zodat jij geen pijn hoeft te lijden.'' Dat deed ik sowieso al. Of was dat te aanstellerig? Nee, je mocht heus wel zeggen dat een gebroken arm en ribben-waarvan-we-nog-niet-wisten-of-ze-gebroken-of-gekneusd-waren vreselijk pijn deden.

Uiteindelijk kwamen we bij het huis van de Cullens aan. Esmé en Alice kwamen aansnellen met een kleine brancard. ''Au..'' piepte ik toen ze mij optilden. ''Het doet maar eventjes pijn.'' zei Alice geïrriteerd. Ze lieten me bijna vallen op de brancard waardoor de pijn bijna niet meer te harden was. Ik wou het uitschreeuwen, maar hield mij in.
Snel tilde Carlisle en Alice de brancard aan de handvatten op en liepen vlot maar voorzichtig het huis in. Seth, Jacob en Esmé volgde ze gehaast.

Zonder enige pijnscheut werd ik op een soort van operatietafel gelegd. Alice en Esmé vertrokken de kamer uit en Carlisle zei dat ik even mijn ogen moest sluiten, dus deed ik dat. Ik voelde dat er een vreemde laserstraal over mijn buik heen ging. ''Doe maar weer open.'' Overal om mij heen op de beeldschermen in de kamer stonden röntgenfoto's, met daarop afbeeldingen van ribben. Mijn ribben. Waarvan twee die er niet echt gezond uitzagen. Carlisle keek mij aan en zei: ''Waarschijnlijk heb je er twee gekneusd.'' Zeker weten? Het voelde alsof ze zo'n beetje allemaal gebróken waren. ''Ma-ar.. hoe kan dat? Ik ben alleen maar gestruikeld, dan hoor ik toch niet zulke 'ernstige' verwondingen te hebben?''
''Daar kan ik geen antwoord op geven, alleen jij was er bij.''
Ik probeerde diep na te denken wat er gebeurd was. Vrijwel meteen zag ik een beeld voor me. Ik viel over de boomstam, maar daarachter.... het leek of er een groot zwart gat zat, maar toen het beeld scherper werd, leek het meer op een afgrond. En water, veel water. ''Een klif!'' riep ik uit. ''Ik ben van een klif gevallen.'' Jacob keek mij goedkeurend aan. ''We vonden je op het strand. Het is nog bijna een wonder dat je nog leeft.''
Een wonder, dat was het zeker. Niet elk normaal persoon in de wereld is zo slim om van een klif te vallen en het daarna ook nog eens gewoon doodleuk te overleven.

Intussen was Carlisle naar een kast gelopen en kwam nu terug met een aardig grote bak met witte stroken erin en een bak water. ‘’Gips’’ verklaarde hij.
Jacob stond op van zijn stoel en zei: ‘’Ik ga maar weer eens. Seth, ga je mee?’’
Seth schudde protesterend zijn hoofd. Jacob mompelde iets wat leek op ‘’oké, dan niet’’ en liep de kamer uit, zonder enig ‘’dag’’ of ‘’doei’’.
Ik trok mijn wenkbrauwen op en voelde hoe het natte gips over mijn pijnlijke arm werd gelegd. Seth keek mij bezorgd aan, geen idee waarom, ik kende hem niet eens.
Voorzichtig wikkelde Carlisle de plakkerige lap over mijn arm. Vreemd genoeg kwamen er geen pijnscheuten.
Na een kwartier (of minder, ik lette niet op de tijd) was het kleverige geval eindelijk helemaal om mijn arm. Het voelde soppig en vreemd aan. ‘’Ik laat jullie maar even alleen..’’ mompelde Carlisle en hij liep net als Jacob ook de kamer uit.
Na een korte stilte (Ik en blijkbaar hij ook wisten niet waarom Carlisle ons alleen had gelaten) mompelde ik: ‘’Jij bent dus Seth.’’
‘’Clearwater.’’ maakte hij af. Ik stak langzaam mijn niet-pijnlijke hand uit. ‘’Mick, Mick Godsleaf.’’ Seth schudde mijn hand niet maar keek mij verbaasd aan. Ik zag een traan over zijn wang glijden. Moest hij nou serieus huilen? Toen Seth zag dat ik hem niet-begrijpend aankeek, veegde hij snel met de mouw van zijn shirt de traan weg.
‘’Ik… kende je zusje..’’ verklaarde Seth. Au. Dat was nog steeds een gevoelig onderwerp. Ik slikte en zei: ‘’O..’’ Bijna wou ik erachteraan zeggen dat ik haar ook kende, maar dat was nogal logisch.
‘’Ik-k…. ik mis haar zo..’’ stotterde Seth verdrietig en hij snoof. ‘’Ik ook..’’

Weer bleef het minutenlang stil. Ik begon te begrijpen dat hij en Mabel goede vrienden geweest moesten zijn. Maar aan zijn reactie te zien was het veel meer dan dat. Ik wou mij niet met zijn liefdesleven bemoeien, maar ik moest gewoon iets weten. ''Hoe goed kende je haar?'' Mijn stem klonk vreselijk, de stilte was prettiger geweest. Seth keek op. ''Ze was mijn alles. Mijn leven. Mijn ingeprente leven.''
Ingeprente? En wat was dat nou weer? ''Wat-t is..-''
''Geheim.'' zei Seth snel en meteen sprong hij op. ''Ik ga maar weer eens, we hebben hier bijna drie kwartier gezeten.'' Hij wees op de klok aan de muur en rende bijna de kamer uit. Geheim was zijn antwoord geweest. Dit moest ik uitzoeken. Waarom waren alle feiten zo vaag? In politieseries hoefde je maar één anoniem telefoontje te krijgen en je hebt de dader te pakken. Maar hier was geen dader, althans, dat hoopte ik niet. Of toch wel, die Aro waar Carlisle het over had. Ik voelde de woede in mijn lijf opborrelen. Hij moest en zou dood. Morsdood. En ik wist wat ik daarvoor moest doen.
Voorzichtig probeerde ik van de 'operatietafel' af te klauteren, maar de pijn was nog niet verdwenen. Ik schreeuwde het dit keer wel uit. Carlisle en een onbekende vrouw kwamen binnen gesneld. ''Probeer te blijven liggen.'' zei Carlisle sussend. ''Je moet je ribben zo min mogelijk bewegen, dan genezen ze sneller.'' Ik wou hem wel gehoorzamen, maar had wel betere dingen te doen. Toen realiseerde ik mij dat ik helemaal niet hoefde te bewegen om mijn doel uit te voeren. ''Carlisle.... alsjeblieft, ik vraag je om... '' stotterde ik, Carlisle was op de rand van de operatietafel gaan zitten en keek mij nu met een onbegrijpend hoofd aan. Na een hoop nutteloos gemompel riep ik uiteindelijk: ''Verander me. Alsjeblieft, al is het alleen maar om Mabel te wreken.'' De vrouw liep langzaam en onopvallend de kamer uit.

Verbaasd werd er geweigerd. ‘’Please.’’ Weer werd er nee geschud. ‘’Alsjeblieft!’’ riep ik bijna boos. ‘’Nee.’’ zei Carlisle rustig. Ik was niet in staat om zijn mening te veranderen. ‘’Maar waarom dan niet?!’’ Ik reageerde als een klein, verwend jongetje dat zijn zin niet kreeg. ‘’Dat is de enige oplossing! Dan kan ik eindelijk Mabel wreken. Dat wil jij toch ook?’’ Carlisle sloeg zijn ogen neer en mompelde: ‘’Ja.’’
Ik rolde met mijn ogen. Hier hadden we het al vaker over gehad.
‘’Waarom verander je mij dan niet!?’’
‘’Je… je wilt geen monster zijn. Je wilt geen mensen doden, daarom niet.’’
‘’Ik doe alles om die bloedzuigende moordenaar te doden.’’
‘’Hij is al dood.’’ Wat? Ik keek Carlisle verbaasd aan. Toen begreep ik hem.
‘’Ik bedoel dood-dood.’’ zei ik geïrriteerd.
‘’Ga je gang. Maar daarvoor moet je niet bij mij zijn.’’
‘’Vampiers genoeg.’’
‘’Zij zijn daar ook tegen.’’
‘’Sure.’’
‘’Wees toch niet zo eigenwijs.’’
Ik keek hem woedend aan. ‘’Ik smeek je…’’ Carlisle schudde weer zijn hoofd. ‘’Nee.’’
Hij liep richting de deur en ik riep boos: ‘’Je zou mij er blij mee maken. Ik doe dit niet voor mijzelf, maar voor háár! Als jij net zoveel om haar geeft als ik doe, zou je mij mijn zin geven.’’ Hij bleef staan en draaide zich om. ‘’Ik zou je maar al te graag willen helpen. Ik wil alleen jou lot niet op mijn geweten hebben.’’
Ik keek Carlisle smekend aan. ‘’Dat heb je niet. Dit is mijn keuze. En ik ben er klaar voor. Het zou immers de pijn in mijn ribbenkast een stuk verzachten.’’
Carlisle glimlachte. ‘’De pijn die je nu voelt stelt niks voor bij wat je tijdens de beet zal voelen.’’ Ik negeerde hem en deed mijn jas uit, zodat mijn hals te zien was. ‘’Nu.’’
Carlisle trok een moeilijk gezicht, maar liep toen naar mij toe. Hij ging naast mij op de operatietafel zitten en keek mij bijna verdrietig aan. ‘’Alvast sorry voor de pijn die je zo meteen zal voelen.’’ Ik knikte ongeduldig. Langzaam bracht hij zijn mond bij mijn nek. Even stopte hij, maar sprak zichzelf toen moed in.
Ik voelde hoe zijn tanden mijn vlees doorboorden. De pijn was ondragelijk, veel erger dan ik had verwacht en ik schreeuwde. Hard. Ik wou dood. Alleen de dood zou deze pijn stoppen. Het leek of mijn hals in brand stond. Alsof op het moment van Carlisle ’s beet iemand een aansteker met vlam tegen mijn nek aan had gelegd. Carlisle had zijn tanden uit mijn huid gehaald en woelde spijt hebbend met zijn handen door zijn lichtblonde haren. ‘’Sorry..’’ piepte hij bijna. Mijn lijf kronkelde op de operatietafel. Ik voelde hoe het gif door mijn lichaam sneed. Langzaam nam het de macht over mijn ziel. En toen kwam het gebruikelijke flauwval-moment weer. Alleen hoorde ik deze keer het zachte stemgeluid van Carlisle op de achtergrond ‘’sorry’’ schreeuwen.

‘’Carlisle… had je dit nou echt moeten doen?’’
‘’Ik had geen keus, hij dwong me bijna.’’
‘’Overdrijf niet, ik las je gedachten.’’
‘’Oké, maar ik wou hem niet teleurstellen.’’
Nu kwam er een boze vrouwenstem doorheen.
‘’O ja? Natuurlijk, altijd weer medelijden hebben! De kans is nu dat de Volturi er WEER achter komt en we aardsvijanden worden!!’’
‘’Rustig, Rose. En wat maakt het uit, door Mabel zijn we dat toch al!’’
Ik hoorde een deur opengaan en toen weer een andere stem.
‘’Geef Mabel niet de schuld. Het was MIJN fout, ik had mij in moeten houden en haar moeten laten ‘leven’…’’
‘’Nee, dan was ze doodgebloed. Het is Rose d’r schuld, want zij wou die dag niet meekomen, alleen omdat ze ruzie had gehad met Mabel!’’
‘’Nou word tie helemaal mooi! Ga mij lekker de schuld in de schoenen schuiven, Alice!’’
Nu moest ik ertussen komen, voordat de ruzie uit de hand liep. Voorzichtig opende ik mijn ogen. Alles zag ik scherp en helder, ik had mijn lenzen nu zeker niet meer nodig. Mijn ribben deden vreemd genoeg geen pijn meer en het gips om mijn arm was eraf.
Langzaam keek ik om mij heen. Ik lag op de bank waar ik bij mijn vorige flauwval-aanval ook al lag. De Cullens (en ik dacht dat het de hele familie dit keer was) keken mij recht in de ogen. ‘’Maak… geen-n.. ruu…zie’’ stotterde ik. Mijn keel voelde brandend aan.
‘’Gaat het?’’ vroeg Alice ongerust. Alles duizelde om mij heen omdat ik alles opeens zo scherp zag, maar verder was alles… tsja… wel oké. Ik knikte aarzelend.
'Je ziet er beter uit dan een uur geleden'' mompelde een blonde vrouw. Ik wist niet of haar opmerking sarcastisch bedoeld was of dat ze het echt meende. Tenslotte besloot ik dat het waarschijnlijk het eerste was. ''Natuurlijk.'' Ik rolde met mijn ogen. Haar wenkbrauwen gingen verbaasd omhoog. ''Nee, echt, kijk maar in de spiegel.'' Ze wees naar de deur die naar de gang leidde. Ik sprong van de bank en rende bijna door de aangewezen deur heen.

Toen ik voor het eerst binnenkwam in het huis van de Cullens was mij de gigantische spiegel meteen opgevallen. Ik ging ervoor staan en schrok. Mijn ogen waren knalrood en mijn huid was lijkbleek. Ik was knapper dan ooit tevoren. Snel draaide ik een rondje, heel mijn lichaam was veranderd, om de één of andere manier leek ik veel ouder en volwassener. Esmé kwam de gang inlopen en kwam naast mij staan. Ze bekeek mij in de spiegel. ‘’Wat Carlisle je allemaal heeft aangedaan…’’ zuchtte Esmé.
‘’Geef hem niet de schuld. Ik wou dit zelf.’’ zei ik snel. Esmé keek mij recht in de ogen aan en nu pas viel mij de goudgele kleur op.
‘’Dat zegt hij zelf ook. Nu jij dat bevestigd hebt, geloof ik hem.’’
Ze wendde haar hoofd weer naar de spiegel. Minutenlang bleven we onszelf in stilte aankijken.
Alice doorbrak de stilte door luid springend de gang binnen te lopen. ‘’De Denali ’s! Ze komen morgen!’’
Er verscheen een glimlach op Esmé ’s gezicht. ‘’Leuk, ik heb ze al een lange tijd niet meer gezien.’’ Ze zag mijn verbaasde gezicht en zei: ‘’De Denali Coven is een andere vampier-clan, ze zijn bijna als familie voor ons.’’
Ik knikte, maar was vreemd genoeg niet erg opgelucht. Ik was nu dan wel veranderd, hoe moest ik… nou, ja… ‘’leven’’? En wanneer kreeg ik eindelijk de kans om Mabel te wreken?
Alice zag mij peinzen en haar glimlach verdween. ''Dit was niet echt het juiste moment om zo vrolijk te zijn, hè?'' vroeg ze beschaamd.
Ik schudde grijnzend mijn hoofd. ''Maar..-'' Ik stopte met praten. Mijn keel deed te vee; pijn om verder te gaan. Kuchend wees ik naar mijn keel. ''Vuu..ur...''
''Je hebt dorst'' verklaarde Alice. Ik schrok, moest ik nu mensenbloed gaan drinken?!

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen