Oude schijfsels herwerken tot iets nieuws, altijd leuk.

Het felle licht fascineert me. Ik zie tientallen mensen lachen en plezier maken. Het is al aardig donker en hoewel ik kermisattracties niet leuk vind, loop ik toch tussen ze door. Ik vind het leuk om naar te kijken, de verschillende kleuren, de geluiden en de sfeer die dan in het dorp hangt. Slechts bij één kraam houd ik halt. Ik kan het nooit laten om het lunapark binnen te gaan. Bovendien weet ik dat de rest van mijn familie zich hier ook moet bevinden. Ik wandel door de veel te smalle gangen en merk dat ik nagekeken word. Ik weet dat ik veel te klein ben om alleen rond te lopen. Een kind van amper zes jaar hoort bij haar ouders te zijn, maar ik, ik kan het voor de zoveelste keer weer eens niet laten om ongehoorzaam te zijn. Ik ben het tegenovergestelde van Alyssa.
Mijn voeten blijven staan bij een hokje met kleine knuffels in de vorm van een hondje. Honden zijn mijn lievelingsdieren. Ik tast in mijn broekzak en vind tot mijn opluchting nog een stuk van één euro, goed voor twee pogingen om het schattige pluchebeest te proberen grijpen. Tot mijn ontsteltenis grijp ik twee keer naast het diertje. Een jongen die duidelijk wat ouder is dan mij komt voorbij en lacht me uit. Ik voel de tranen prikken in mijn ogen en krijg meteen spijt dat ik weggelopen ben van mijn ouders en zus. Ik had niet mogen wegsluipen.
“Moet ik eens voor je proberen?” Alyssa staat naast me en kijkt me met een beschuldigende blik aan, maar ik weet dat ze niet echt boos is. Ik haal mijn schouders op. “Komaan Evi, je weet dat ik hier veel beter in ben.” Dat is ze inderdaad en daarom wil ik het ook niet toegeven. Ze stopt een muntstukje erin en in geen tijd haalt ze dat ene hondje tevoorschijn. “Voor jou,” zegt ze, “omdat je de beste zus ooit bent.” Ik klem het tussen mijn handen en samen gaan we op zoek naar onze ouders.


De regen klettert met enorme snelheid neer op mijn paraplu. De lucht is grauw en dat al enkele weken lang. Het is abnormaal voor de tijd van het jaar, maar ik vind het niet erg. Quin doet naast me alle moeite van de wereld om me bij te houden. Voor zo’n klein mannetje kan hij best al aardig stappen. Met opzet plenst hij dor de plassen heen en neemt dan uiteindelijk mijn vrije hand vast. Ik heb hem uitgelegd waar we naartoe gaan en hij had geknikt alsof hij het allemaal begreep. Ik weet dat het kinderlijke onschuld is, maar toch. Zijn laarsjes zitten compleet onder de modder, maar het deert hem niet. Een fijne glimlach siert zijn ronde gezicht. Hij lijkt zo hard op zijn vader.
Na een tijd doorheen de straten gewandeld te hebben houd ik plots halt. Quin kijkt vragend omhoog. “Woont ze hier, mama?” Opeens klemt hij zijn handjes stevig om het tasje dat hij vasthoudt. Hij heeft een cadeautje meegenomen. Ik heb geen idee wat hij stiekem meegesmokkeld heeft uit zijn kamer, ik hoop in ieder geval dat het iets is dat hier kan blijven. Ik wil hem niet teleurstellen door het terug mee te moeten nemen. Ik weet niet goed wat ik hem moet antwoorden, dus ik knik simpelweg. Ergens vatten zijn hersenen het wel een heel klein beetje, alleen vult hij het met zijn kinderlijke verbeelding in. Dat denk ik toch. Zo deed ik het vroeger althans. Ik kan het hem ook niet ontzeggen. Hij is te jong om de hardheid van de wereld te begrijpen en om er ook mee geconfronteerd te worden.

Mijn hart slaat een tel over en ik hap naar adem. Ik weet niet wat mij overkomt en sla in paniek. Alles gebeurt in slechts één seconde. De overvolle collegezaal staart me aan, maar ik besef het niet. De pen valt uit mijn hand en rolt van de bank. Ik sta op, als enigste in de zaal van ruim vijfhonderd mensen. Ik moet hier weg. Ik neem mijn tas en prop het belangrijkste erin. Het verstikkende gevoel wordt steeds erger en ik heb het gevoel dat er iets verschrikkelijks met me gaat gebeuren als ik niet snel frisse buitenlucht heb. De les laat ik achter me.
Eenmaal ik buiten ben doe ik datgene waar mijn gevoel al een paar seconden op aandrong. Ik neem mijn mobieltje en druk Alyssa’s nummer in. Ongeduldig wacht ik, maar het enige wat ik te horen krijg is onze onzinnige voicemail die we ingesproken hebben toen we zestien waren. De knoop in mijn maag spant zich ongezond hard aan. Ik heb belangrijke seconden verloren en ben te laat, ik voel het. Ademhalen wordt steeds moeilijker, ik hyperventileer en val uiteindelijk op de grond in het midden van de gang. Toch ben ik niet bij Alyssa.


Ik loop met Quin voorbij het hekken. De regen is ondertussen zo goed als opgehouden. Ik vouw mijn paraplu terug dicht. Het maakt me op dit moment ook niet zoveel meer uit of ik nat wordt of niet. Mijn aandacht gaat nu volledig ergens anders naartoe. Quin loopt dicht tegen me aan en ik voel dat hij bang is. De realiteit voldoet niet aan zijn fantasie.
“Hier is het”, zeg ik nadat we een paar kleine paadjes doorkruist hebben. Hij fronst zijn wenkbrauwen. “Maar mama, hier kan tante toch niet wonen, of toch?” Wat kan ik op zo’n moment tegen mijn kind gaan zeggen? Ik kan moeilijk gaan zeggen dat haar dode verrotte lichaam hier onder deze steen ligt. Hoe geef ik mijn kind een goed antwoord, zonder een echt grote leugen te vertellen? “Ze woont hier niet echt, eigenlijk woont ze in de hemel.” “Zoals een engel dan?” vraagt hij hoopvol. Ik knik. “Maar waarom hebben ze dan hier een steen gelegd? Kunnen we haar niet bezoeken in de hemel?” Ik glimlach bij het zien van zijn gezicht en zijn gemeende nieuwsgierigheid. Hij vraagt het zich echt af.
“We gaan pas naar de hemel als we zelf sterven, tot die tijd moeten we de mensen in de hemel bezoeken via stenen.” Hij antwoordt niet meer, dus ik neem aan dat hij vrede neemt met het antwoord. Het is verlaten op het kerkhof en even maakt het me triest dat niemand zijn dierbaren bezoekt op deze miezerige dag.
“Hoe ziet tante Alyssa eruit?” vraagt hij plots. Ik glimlach. Dat is een makkelijke vraag. “Net zoals ik.” “Hoe kan dat, mama?” “Tante Alyssa en ik waren tweelingen, liefje. Daarom zagen we er uiterlijk zo goed als hetzelfde uit, maar toch verschilden we heel erg qua karakter.” Quin knikt. “Dan is tante erg mooi.” Ik merk op dat hij de tegenwoordige tijd blijft gebruiken, alsof hij niet doorheeft dat ze er niet meer is, dat hij haar nooit zal zien.
“Mag ik dan nu mijn cadeautje geven?” Nog voor ik kan antwoorden haalt hij zijn lievelingsknuffel uit het zakje. Ik schrik als ik het zie. Tientallen herinneringen flitsen voorbij mijn netvlies. “Ben je zeker dat je hem hier wil laten, voor altijd?” Hij knikt hevig. “Tante heeft hem meer nodig dan ik”, zegt hij. Hij zet het pluchen hondje op de steen neer tussen de bloemen en andere aandenkens. Het is ooit het kostbaarste geweest dat ik had. Het was net als een diamant voor me, mijn enig aandenken aan mijn zus, maar nu heb ik iets wat veel kostbaarder is. Ik heb mijn zoontje Quin en ook voel ik dat Alyssa’s onfeilbare liefde nog steeds doorheen mijn aderen stroomt.

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen