Bezoek
Achter een boom was een onschuldig hertje aan het grazen. Toch best wel zielig eigenlijk... Maar ik moest toch wát? En mensen doden was niet echt plezierig.. maar dit ook niet. Nou, niet verder zeuren, Mabel, dacht ik bij mezelf.
Ik sloop voorzichtig zonder ook maar één takje te laten kraken richting het Bambi-hertje. Het keek op en bewoog zijn kopje onrustig heen en weer. Ikzelf werd niet gespot. Ik liep langzaam achter een boom vandaan en stortte mij op het diertje. Het hertje probeerde hopeloos weg te komen en gilde het uit (ik vond het ook vreemd dat herten konden gíllen), maar het was onmogelijk om aan mij te ontsnappen. Ik hield het beestje in een stevige greep vast, zocht zijn halsje en beet. Het donkerrode dierenbloed was maar half zo lekker als mensenbloed, maar ik moest het er maar mee doen. Ik wou geen monster zijn.
Rosalie kwam aanrennen en knikte goedkeurend. ''Je weet wel dat dit nog lang niet genoeg voor je is?'' Wijze raad, maar dat wist ik zelf ook al, ik had immers nog vreselijke dorst.
Rosalie rende weg en ik haalde haar sprintend in, dieper het bos in.
In de verte zag ik een grote, bruine beer. Menu à la beer zou het vandaag worden. De beer liep lomp en langzaam tussen de bomen door. Wat een kans!
Ik sloop weer dichterbij, maar nu sneller en met meer zelfvertrouwen. Net als het hertje keek ook de beer op, terwijl ik toch echt geen geluid had gemaakt. Wacht.. daar achter die boom ritselde iets. Alice sprong achter de boom tevoorschijn en rende naar de beer. ''Volgende keer iets sneller, Mabel!'' grinnikte ze en Alice zette haar tanden in de berenhals. Sjemig.. slechte humor hadden ze hier. En over egoïsme gesproken, zeg. Ik wou haar boos aankijken, maar Alice rende al weer weg.
Nors klom ik in de dichtstbijzijnde boom en klauterde tot aan de top. Ik had een magisch mooi uitzicht over het meer. Natuurlijk kon het niet aan het dak-uitzicht tippen, want dat was nog prachtiger geweest. Bij een grote rots zag ik een andere beer drinken. Die was WEL voor mij... Ik ging met mijn tong over mijn lippen. Ik sprong in een andere boom en kwam zo steeds dichterbij, beetje bij beetje. Na een aantal sprongen hing ik vlak boven de beer. Snel keek ik om mij heen. Geen andere vampiers, geen vluchtroute voor de beer.. wat een buitenkansje! Ik sprong op het bruinbehaarde monster. De beer was veel sterker dan het hertje, maar dat had ik ook wel verwacht. Het dier liet grommend zijn scherpen tanden zien, die niets waren vergelijken met mijn wapens. Ik was tenslotte nog steeds de sterkste. Ik woelde door de dikke vacht in een poging bij de juiste slagader terecht te komen. Eindelijk vond ik hem een zetten mijn tanden in mijn prooi. Beer was veel lekkerder dan hert, bevestigde ik.
Nu was mijn dorst gestild. Ik was wel blij dat ik voorlopig geen dieren hoefde te doden. Ik was van plan om terug naar huis te gaan. Het huis van de Cullens voelde in ieder geval als thuis. Ik rende langs het meer richting de waarvan-ik-dacht-dat-het-naar-huis-leidde weg. Plotseling stond ik stijf stil. Ik rook iets, maar het rook niet naar hert of beer. Het rook naar hond. Spike!, dacht ik meteen. Ik schoof die gedachte snel weer weg. Er ritselde iets in de struiken. Niet weer Alice, hoopte ik. Ik hoorde het dichterbij komen. Mijn instinct liet me in de steek en ik bleef staan zonder te bewegen.
Er stapte een lichtbruin getinte jongen uit de struiken, zo te zien iets ouder dan ik. Gelukkig had ik net gedronken en kon ik mij bijna met gemak inhouden.
''Hoi''. zei hij vrolijk.
''Uh.. hoi?'' zei ik, niet wetende wat ik anders moest zeggen. Ik voelde me veilig, maar tegelijkertijd ongemakkelijk.
''Ik ben Seth''.
''Mabel'’.
''Wat doe je hier?''
Kon ik beter aan hem vragen. Voordat ik iets kon zeggen, zei Seth: ''Verdwaald?''
Verbluft keek ik hem aan. Ik probeerde er stotterend antwoord op te geven, maar kreeg niets uit mijn mond.
Hij keek mij recht in de ogen.
Zijn ogen waren donkerbruin en beeldschoon. Ik zag nu pas dat hij echt knap was. Het leek alsof ik wegvloog. Werd ik nou verliefd op een wild vreemde jongen? Een méns?
De zin 'liefde op het eerste gezicht' stuiterde door mijn hoofd. Ja, het bestond echt. ''Ik.. uhh...'' zei ik ongemakkelijk. We staarde elkaar vijf lange seconden aan, maar het voelde voor mij aan als uren. Dagen. Jaren. Langer.
Seth deed iets met me wat ik niet kon plaatsen.
''Ik.. moet maar weer eens gaan, prettig kennis gemaakt te hebben'' zei Seth snel, zwaaide en wou weglopen, maar Emmett stond voor zijn neus.
''Seth''.
''Emmett, ook hallo''.
Het viel mij op dat ze alle twee heel nors praatten. Ze hadden dus iets tegen elkaar. Seth rende langs Emmett heen en verdween in het bos.
Emmett keek meteen vrolijker. ''Gaan we weer?'' riep hij.
Ik slenterde achter hem aan terwijl Emmett zijn weg door het woud zocht.
Vijf minuten (Nee, het moest minder geweest zijn) later waren we weer thuis.
Het huis leek wel bijna uitgestorven. Iedereen was weg. Waren ze allemaal nog aan het jagen? Dat zou wel. Op de grote klok tikte de tijd langzaam verder. Het was nu net iets over vijven. De tijd vloog echt voorbij! Morgen om twaalf uur precies was ik officieel vijftien. Mijn leven leek echt als een speer voorbij gegaan te zijn. Ik had nog zoveel willen doen.. Het ringen van de bel doorboorde mijn gedachten. Emmett liep rustig naar de gang toe en deed waarschijnlijk de deur open. ''O, natuurlijk!'' hoorde ik hem zeggen. Hij kwam terug en haalde iets uit zijn jaszak. Het was een portemonnee. Emmett liep weer naar de gang. ''Alstublieft!'' zei hij nog en ik hoorde de deur dichtgaan. Emmett kwam weer aansjokken. ''Wie was dat?'' vroeg ik nieuwsgierig.
Ik zag dat hij moeite nodig had om zijn lachen in te houden. ''Een oud vrouwtje. Ze vroeg of ik nog wat over had voor de zieke bosdiertjes in nood'' deed hij haar stem na. Het klonk nogal lullig en ik moest lachen. Emmett ging naar boven.
Ik bleef alleen achter. Toen ringde de bel nóg een keer. Weer een oud vrouwtje?
Ik deed dit keer de deur open, aangezien Emmett nog steeds niet terug was.
Er stonden drie mannen. Ik herkende hun gezichten vaag.. De voorste man had scharlakenrode ogen en lang zwart haar tot op zijn schouders. Alle drie hadden ze nette pakken aan. De man met het zwarte haar grijnsde eng naar mij en ik voelde de rillingen over mijn rug gaan. ''Hallo Mabel'' zei hij mysterieus. Ik schrok. Hoe wist hij mijn naam?! ''Hallo-o'' kreeg ik er met veel moeite uit. Ik stond te trillen op mijn benen, want deze mannen waren echt heel eng.
''Ik ben Aro'' zei de man, nog steeds glimlachend. Als hij nu niet stopte met lachen, zou ik echt de deur voor zijn neus dichtgooien. Ik bedoelde; hoe eng kon een vampier zijn? ''Aro'' hoorde ik achter mij. Carlisle. Ik had hem niet horen thuiskomen van zijn werk.
''Carlisle, wat een verrassing!'' riep Aro en hij klapte in zijn handen. Ik wou dat ik die stomme grijns van zijn gezicht af kon meppen.
''Mabel, ga naar binnen'' zei Carlisle rustig en hij bleef Aro aankijken.
''Ah.. kom nou, het was net zo gezellig met Mabel!'' zei hij sarcastisch.
Carlisle keek hem boos aan en Aro mompelde: ''Jane''.
Er kwam een meisje achter de mannen tevoorschijn. Ik had haar niet gezien omdat de mannen zo dicht op elkaar stonden. Ze was net iets groter dan ik. ''Nee, Aro. Doe dit niet!'' riep Carlisle woedend. Hij stond erbij alsof hij elk moment tussen mij en de andere vampiers in kon springen.
''Tut, tut, tut, tut, tut!'' zei Aro langzaam. Het leek alsof hij Carlisle wou sussen. ''Felix, kalmeer onze Carlisle even.'' De linker, grote man liep naar Carlisle toe en hield hem bijna in de houdgreep. Carlisle verzette zich niet.
''Zo, nu jij, Jane''. Het meisje met de blonde haren keek mij recht in de ogen aan. Ik voelde een hevige pijnscheut door mij heen gaan en kromp ineen. Gegil was het enige dat uit mij kwam. De pijn was zo hevig.. En plotseling was het voorbij. Jane keek mij nog steeds aan, maar ik voelde niets meer. Aro's glimlach verdween eindelijk. ''Ze is hier?'' riep hij.
Wie was hier? Plotseling greep Aro mijn hand. Ik was niet voorbereid en trok meteen terug. ''Ja, Bella is hier'' zei hij vastbesloten.
Aro keek naar Carlisle en flitste toen met zijn ogen naar mij. ''We komen terug'' zeiden ze tegelijkertijd. Felix liet Carlisle ruw los en liep weg, net als de andere drie. Toen ik ze bijna niet meer kon zien begonnen ze te rennen. En weg waren ze. Ik staarde voor mij uit. Carlisle snelde naar mij toe en legde bezorgd zijn arm over mijn schouders. ''Gaat het?''
Ik knikte langzaam, maar meende er niets van. De pijn schoot nog steeds door mijn lijf als ik me bewoog. ''Ik.. moet even-n gaan liggen-n.. denk ik''. Carlisle tilde mij op en liep het huis binnen. Het enige wat ik nog voelde was dat ik zachtjes op de bank werd neergelegd.
Reageer (2)
jeeeeyy
1 decennium geledensnel verder!!!!
1 decennium geledenABOOOOO!!