Dorst
Carlisle keek van Edward naar Jasper. ''Jasper en ik gaan naar ze op zoek, Edward, jij blijft hier bij Mabel. En waar is Renesmée?''
Edward rolde met zijn ogen. ''Dat zei ik gisteren toch, ze is met Jacob op vakantie in Italië.'' Carlisle zuchtte. ''O, ja.'' Toen liep hij naar mij toe. Carlisle ging zitten op zijn knieën en zei: ''Mabel. Luister goed, Jasper en ik moeten even weg, Edward blijft hier bij jou. Oké?'' Hij sprak tegen me alsof ik een kind van drie was die voor het eerst s ‘avonds alleen thuis bleef. En ik was niet eens alleen. Ik knikte razendsnel. ''Goed, zo''. En weg waren Carlisle en Jasper. Die avond was de saaiste van m'n hele leven, voor zover je het nu leven kon noemen. Mijn pogingen om Edward uit te horen over het vampier zijn leken niet echt te werken. Als ik vroeg waarom ik niet hoefde te ademen (eigenlijk best domme vraag die ik zelf ook wel had kunnen weten) mompelde hij alleen maar iets dat leek op ''Omdat je dood bent’’. Edward bleef maar saai voor zich uit staren. Af en toe keek hij op naar het beeldscherm van de tv, maar dat was alleen om naar teletekst te zappen om te kijken hoe laat het was. Blijkbaar was achterom op de klok kijken te vermoeiend voor hem. ''Oké.. laatste vraag.'' zei ik uiteindelijk smekend. Edward gromde. ''Dat zei je vijf vragen terug ook al''. Nu was ik hem zat en werd bijna boos. ''Zijn er op dit moment ook andere vampiers in dit huis die WEL gezellig zijn?!! Want dat kan ik van JOU niet zeggen!'' En na die woorden liep ik weg, de trap naar beneden op. Ik rende naar buiten en liep het donkere bos in. Edward deed geen moeite om mij in te halen. Nee, natuurlijk niet. Hij was alleen maar blij dat hij eindelijk van mij af was. Ik wou zo snel mogelijk weg, naar een plek waar ik alleen kon zijn. Thuis? Maar wat was thuis nu voor mij?
Even kwam ik tot stilstand. Waar sloeg dat nu op? Natuurlijk was het huis aan de Woodstreet nog steeds thuis. Ik zuchtte. Het viel te proberen.
Langzaam sloop ik door de duistere bosjes. Ik hoorde stemmen van dichtbij komen. Mensen! Mijn tong flitste even over mijn lippen. Ik wou geen moordenaar zijn, maar ik had al bijna twee dagen niets gegeten. En de verleiding was wel erg groot.. Ze stonden bij mijn huis. Zouden dat die mensen van de CSI zijn? Die naar mij op zoek waren? Ik strekte mijn hals om ze beter te kunnen zien. Ze waren met vier, een makkelijke prooi.... Ik probeerde het. Gelukkig was ik vroeger goed in drama. Ik rende schreeuwend de bosjes uit. De mannen en vrouw keken geschrokken op.
''Help! Ik word achtervolgd door een wild beest!'' Ik vloog bij de vrouw in de armen.
''Sstt... het is oké, meisje.'' Ik keek haar snikkend aan. Haar gezicht vertrok een beetje. ''Maar, zeg, ben jij niet Mabel? Mabel Godsleaf?'' Ik knikte, nog steeds in tranen. Ik deed alsof ik flauwviel en de mannen vingen me op. Ik hoorde ze praten door een walkietalkie. ''Hallo, over. We hebben een ambulance nodig. Woodstreet, ja dat ene huis.'' Wat?! Nee, ze mochten geen versterking gaan halen! Ik moest nu toeslaan of ze zouden erachter komen wie ik echt was. Snel opende ik mijn ogen. ''Het gaat wel'' zuchtte ik. De man hield op met praten.
''Het gaat echt'' herhaalde ik. De vrouw had mij nog steeds vast. Mijn enige idee was om haar te omhelzen. Dat deed ik dus ook. Ze leek nogal verbaasd toen ik mijn armen om haar heen sloeg. Mijn mond zocht zijn weg naar haar nek. Zonder erbij na te denken beet ik in de slagader. Het bloed was goddelijk. Ik begreep nu waarom mensen zo op moesten passen voor vampiers; als ze eenmaal begonnen waren konden ze niet meer stoppen. Ik gooide het bloedeloze lichaam van de vrouw op de grond en liep naar de drie mannen toe, die verstijfd toe keken. Ze herstelde uit hun shock en zetten het op het lopen. Ik kon ze met gemak inhalen. Ze schrokken toen ik opeens weer voor ze stond. De mannen durfden niet meer te bewegen en bleven als wassenbeelden voor mijn neus stilstaan. Wat een buitenkansje. Ik greep de eerste man bij zijn kraag en opende mijn mond. Toen werd ik plotseling ruw weggeduwd. Ik belandde met mijn rug tegen de fundering van mijn huis. De pijn die ik verwachtte kwam maar niet. Ik gromde luid, stond op en deed een nieuwe poging om bij de mannen te geraken. Er stond iets tussen hun en mij in, maar ik kon het niet zien door de dikke mist. Het had wel iets weg van een grizzlybeer. Bijna dacht ik dat mijn smoes was uitgekomen. Het ding had zijn rug naar mij toegekeerd. Ik sloop dichterbij en zag dat het weer zo'n gigantische wolf was. En één van de mannen herkende ik vaag... toen schoot het me te binnen. Meneer Swan! Van de politie! Hij had zo zijn best gedaan om mijn ouders te vinden.. en nu zou hij waarschijnlijk gedood worden. Misschien niet door mij, maar dan wel door die wolf. Ik had liever het eerste en sloop nog dichterbij. Grauwend besprong ik de grote wolf. Ik zocht zijn hals door de dikke vacht, maar dat was moeilijker dan gedacht. Er zweefde een klauw vlak voor mijn neus voorbij. En weer werd ik op de grond gegooid, plat op mijn rug. De wolf liet zijn grote scherpe tanden zien en gromde hard. Dit was het dan, mijn korte ondode leven als vampier. Mam en pap, ik zou jullie snel weer zien, als ik niet in de hel belandde..
Ik deed mijn ogen dicht. Dit hoefde ik echt niet te zien.
Ik wachtte op de sprong van de wolf.
Maar die kwam niet. Voorzichtig opende ik één oog. Daardoor zag ik natuurlijk niet goed, dus opende ik mijn tweede oog. De wolf was weg.
Plotseling werd ik opgetild en meegenomen. Ik protesteerde. ''Hé! Hallo!''
Het was Emmett. Hij liet me snel weer los. ''Sorry'' mompelde hij. ''Ik moest je stoppen en beschermen voor Sam...''
Sam.. Sam.. waar kende ik die naam toch van? Sam...de wolf! De naam van de wolf uit mijn droom. Was dat dezelfde wolf geweest als zojuist?
Ik voelde mij nog steeds zwak en hongerig. De dorst was blijkbaar nog niet gestild.
''Ik.... Emmett, zijn die mannen er nog?'' terwijl ik dat zei rende ik terug naar de bosjes bij mijn huis, want Inmiddels stonden we weer in het bos. ''Mabel!'' gromde Emmett boos. Hij pakte mijn arm. Ik rukte hem weer los. ''Laat mij! Ik heb honger, oké?'' grauwde ik. Emmett keek mij vuil aan en siste: ''Wij doden geen mensen, Mabel. Snap dat dan! En nu meekomen!'' Zo'n uitbarsting had ik niet verwacht van de o-zo-aardige Emmett. Ik wou niet nog meer ruzie met hem maken, dus gehoorzaamde ik hem maar. We sprintte door het grote, nog steeds donkere bos. In een onmogelijke tijd kwamen we weer bij hun huis aan. Ik bleef stakend stil staan.
Emmett stond achter me en gaf mij een duwtje. Ik was er niet op voorbereid en struikelde bijna. ''Jij bent de zwakste nieuwe die ik ooit heb gezien'' mompelde Emmett en hij liep de veranda op. Aarzelend volg ik hem. ''Emmett..'' smeekte ik toen hij door de voordeur wou lopen. ''Wat zullen ze ervan zeggen?'' vroeg ik hem bijna stotterend. Hij liep naar mij toe, sloeg zijn arm om mij heen en zei sussend: ''Het is je eerste keer. Je kon er niets aan doen. Carlisle zal hoogstens een korte, goed-bedoelde preek geven''. Dat gaf mij iets meer zelfvertrouwen. Langzaam liep ik de deur door, weer de trap op. De hele familie zat in de keuken op ons te wachten. Twee gezichten herkende ik niet. Twee vrouwen keken mij aan. Alhoewel... één gezicht kende ik wél. Dat was die vrouw. Die mij dit aan had gedaan. Toen ik haar zag bleef ik bevend stilstaan.
Er zijn nog geen reacties.