De lessen vlogen aan me voorbij. Ik zat in diezelfde luchtbel als altijd, afgesloten van de wereld. Alle heimelijke blikken, al het wijzen, al het gemompel werd buitengesloten.
De laatste bel kwam zowel als verlossing en als doodvonnis – misschien waren die wel helemaal niet zo anders dan als ze eerst leken. Mijn doodvonnis betekende de verlossing van dit slepende leventje. Ik zou terug naar thuis moeten gaan, nieuw geld halen – hoewel we al zo weinig en hoewel mijn ouders daar stonden te wachten op hun drank. Als ik het niet bijhad… Ik kon niet twee tegelijk aan, misschien was het echt wel mijn doodvonnis.
“Denault?” klonk de stem van de leerkracht achter mij.
Vol vragen draaide ik me om, staarde recht in het bezorgde gezicht van meneer Jeffrey. “Ja, meneer?”
“Ik weet dat dit heel vreemd klinkt uit de mond van een leerkracht, maar als je ooit een luisterend oor nodig hebt? Of zelfs meer,” glimlachte hij vriendelijk, “ik ben hier voor je.”
Ik knikte snel. Hij had het vast goed bedoeld, maar er was niets dat hij kon doen. Hij was een leerkracht. Hij had geen macht. Hij kon me niet laten wegnemen uit mijn thuis. “Eh, dank u.” Ik staarde naar de grond.
“Graag gedaan,” hoorde ik een glimlach door zijn woorden – ik was nog steeds te hard in de knoop met mijn eigen gedachten om op te durven kijken. Ik wist niet welke emotie er nu op mijn gezicht zou spelen en wilde die ook al helemaal niet laten zien.
“Eh, ik moet nu gaan,” sprak ik aarzelend woord voor woord.
“Ga maar, hoor,” grinnikte hij, terwijl ik zag hoe zijn voeten zich naar het bureau begaven en zijn handen in die oude schooltas wroetten.
Ik vluchtte zowat het klaslokaal uit en kwam pas op normale wandelmodus te staan toen ik de hele gang uitholt had. Ik wierp een donkere blik op buiten. Het was zo donker dat ik mijn eigen reflectie duidelijker dan ooit in het met regendruppels bezette raam zag.
Mijn handen gleden naar het dunne, lange klevertje dat over mijn hoofdwond plakte. Ik ging terug naar huis, ik bereidde me er op voor om nog meer littekens als de deze op te lopen, en er was niemand om me te redden.
Ik zuchtte nog eens diep en stapte toen naar buiten. De bussen waren al door gereden en ergens vond ik dat niet erg. Ik stond op het punt om uit te barsten en hoewel later thuis zijn alleen maar voor meer ellende zorgde, vertraagde ik stapritme. De natheid en het geluid van de regen had een kalmerend effect op me.
Overal om me heen zag ik, hoorde ik hoe regendruppels opspatten, ik voelde hoe meer ik wandelde, hoe natter ik werd. Ik concentreerde me vooral op het geluid, met af en toe op de achtergrond het geronk van een auto die minifonteintjes maakte als hij door de plassen reed.
Ik slenterde door de achterbuurt, maar vooral de drugsbendes hun hoofdbureaus hadden. Ik wou niet dat iemand me zag en zeker niet zo. En als iemand me zag was het iemand die gedrogeerd was. Het maakte me zelfs niet uit als ze dachten dat ik een vijandige spion en me terplekke neerschoten.
Ik staarde voor mijn voeten uit en ontdekte een nieuw paar glimmende schoenen een paar meter verder me opwachtte. Mijn maag voelde hol, spanning bliksemde door mijn lichaam, maar ik probeerde met mijn gedachten alles te kalmeren. Het is niets, het is niets…
Een halve meter voor de schoenen, die nog steeds op perfect dezelfde plek stonden, keek ik langzaam omhoog. Kostuumbroek, een gekreukt hemd dat losjes hing, een donkerblauwe kostuumvest, bleke nek, een bleek, volmaakt symmetrisch gezicht met daarin donkere ogen. Hoewel hij buitengewoon knap en eng tegelijk was, bleef ik hem als verdoofd aanstaren. Waarom ging hij niet opzij?
Ineens omklemden zijn handen mijn schouders. Ze waren er, plots – ik had ze niet zien bewegen! Na nog een vlugge, doordringende blik van de knappe tegenligger, boog hij zich voorover. Ik was als een lappen pop in zijn armen. Het scheelde me niets meer wat er gebeurde.
Het was nadat de helse pijn doordrong in mijn lichaam, dat ik wenste dat ik was weggerend van de vreemdeling. Wat deed hij in hemelsnaam met me? Het voelde alsof hij elk klein stukje van mijn lichaam één voor één liet verbranden. Alleen zag ik hem niet, niet hier, niet in de buurt – er was niemand. Ik stierf alleen, beetje bij beetje.

Let me read your minds and know what you think, xx

Reageer (2)

  • wildheart

    Oeh! Vampierrr! leukleukleukleukleuk!!

    1 decennium geleden
  • DanaxCullen

    Mooi!

    Ik vind dit verhaal nu al leuk!
    Hihhi, xx

    1 decennium geleden

Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen