Foto bij Opdracht 6- Het Pluisje.

Opdracht 6.

Bij deze zesde en LAATSTE opdracht is het de bedoeling dat jullie om een woord heen een verhaal gaan maken. Het woord waar jullie een verhaal over moeten gaan schrijven, wordt gegeven/gekozen. Ruilen is niet mogelijk! Wees zo creatief mogelijk bij deze laatste opdracht! Veel succes!!!

* Elk woord is 2 keer te vergeven.
* Ruilen is niet mogelijk!
* Het woord hoeft niet letterlijk in het verhaal terug te komen.
* Genre is volkomen vrij.
* Er wordt alleen in de story gekozen!!! Nergens anders!

Minimum aantal woorden: 1500
Maximum aantal woorden: 2000
Deadline: 30 Mei om 23:59

Laatste opdracht! ik schrijf nog wel een hoofdstukje hierna denk ik...

Er was eens een pluisje. Zo op het eerste gezicht leek het klein, onbetekenend zelfs. Iets wat je wegveegde zonder er echt om te geven. Één van de tien miljoen levenloze pluisjes die kwamen en gingen zonder hun sporen achter te laten. Fout! Dit pluisje had net zo veel leven en geschiedenis als jij en ik. Meer nog zelfs! Ik kan niet zeggen dat het pluisje lang leefde, maar hij leefde wel vol.

Het kwam van een paardenbloem, uit een veld vol paardenbloemen met dikke, lange stelen waar groen sap uitsproot als je ze knakte. Dat gebeurde nogal eens als de kinderen uit de buurt in het veld kwamen spelen, dat aan de rand van een keurige woonwijk lag. De paardenbloem waar ons pluisje vanaf kwam, lag gelukkig achterin het veld en werd niet geknakt gedurende zijn verblijf daar. Zijn familie was vriendelijk maar erg terughoudend en angstig, en het pluisje, dat een echte avonturier was, kreeg er al gauw genoeg van. Het wilde meer zien dan dit veld, dat in zijn ogen weliswaar reusachtig was, maar ook overal hetzelfde. Het wilde de wind niet alleen langs zijn toppen voelen strijken, maar langs zijn hele lichaam. Het wilde de wereld verkennen in de korte levensduur die het gegund was.

Zijn familie hield hem niet echt tegen, maar waarschuwde hem wel voor verschillende dingen. Gemene mensen, voertuigen, dat soort dingen. Meer dan alles waarschuwde ze hem voor water. Wij zijn erg sterk, zeiden ze hem. Als we tegen een muur opbotsen, deuken we niet eens in. Grote hoogtes zijn alleen maar spannend en geen enkel dier zal eraan denken ons op te eten. Maar water zuigen we op en maakt ons zwaar. We zinken, komen op de grond terecht en worden vertapt of kunnen niet meer bewegen. We zakken weg in de zompige aarde of vergaan in een regenplas. En dan is ons leven ten einde en voegen we ons weer bij Moeder Natuur. Zoek het water pas op als je je leven geleefd heb.

Met die waarschuwingen in zijn hoofd liet het pluisje de paardenbloem los en werd onmiddellijk gegrepen door een heftige windvlaag, die de bloem met zijn familie ook te pakken kreeg, terwijl zij hem gedag riepen en naar hem zwaaiden. Het pluisje begon een machtige reis langs de wind, die al een hele tijd duurde – voor het pluisje tenminste. Dat was ergens ook wel logisch, want als je alles zo intens beleeft als het pluisje deed, voelt een minuut als een uur en een dag als een jaar. Het had dagen doorgebracht in een oude linde, waar de wind het ingewaaid had en het enthousiaste gesprekken met de mooie lindeblaadjes had gevoerd. Het was keer op keer tegen een gebouw gewaaid, toen de wind het ongunstig gezind was, en uiteindelijk was het om de hoek van het gebouw gewaaid, waar het in een klein winkelcentrum terecht gekomen was, al wist het niet dat het zo heette. Daar was het door de airco het hele gebouw doorgedreven, om uiteindelijk via een draaideur aan de andere kant te komen. Nu bevond het zich in een woonwijk aan het water, met flats aan zijn linkerkant. Het pluisje zweefde onder een brug door en keek omlaag naar het water, het donkergroene, heerlijk fris uitziende water. Het was een hete, droge dag, de enige soort dag die het kende – nogal logisch, want op natte, koude dagen kon het niet overleven – en het zou dolgraag verkoeling zoeken in het heldere water, dat een enorme koelte afstraalde die haast zichtbaar was, hangende boven het water. Het pluisje weerstond de verleiding echter; het was nog niet klaar met leven, het wilde nog zoveel ontdekken! Het pluisje keek vrolijk om zich heen, op zoek naar het volgende grote avontuur. Muren, bloemen en bomen had hij wel zo’n beetje gezien. Het zag een paar mooie, grote vissen in het glanzende oppervlak onder hem, die naar het pluisje glimlachten, maar waar het niet bij kon komen. Het pluisje wentelde op zijn rug en keek naar de witte wolkjes in de lichtblauwe hemel, toen hij vanuit zijn ooghoeken iets interessants zag. Een lichtbruine vlek ergens rechtsboven. Het pluisje draaide zich weer om en keek beter, maar het kon het interessante voorwerp nog steeds niet zien, dus liet het zich omhoog zweven naar het onbekende ding toe. Dat duurde even dankzij de grillige wind die er stond, maar uiteindelijk kon het pluisje het mysterieuze voorwerp onderscheiden. Het was een stoel.
Een oude houten schommelstoel met een geruit patroon op de kussens, die op het kleine balkon van de één na bovenste flat was neergezet. Het pluisje had nog nooit een stoel gezien en wist dan ook niet zo goed wat het was. Het besloot het te vragen: ‘’Hallo daar, wat ben jij voor een iets?’’
‘’Een stoel,’’ zei de stoel, met een beetje een schorre, oude stem die klonk alsof hij er al heel veel mee had meegemaakt. Trouwens, de hele stoel zag eruit of hij al veel meegemaakt had, dacht het pluisje, terwijl het nog erg moest wennen aan dat woord.
Het was duidelijk dat de stoel hier al langer dan vandaag stond. De vlekken en verwassen plekken die de regen hadden achtergelaten vormden een patroon met de klodders vogelpoep die passerende vogels hadden gedeponeerd. Een dun laagje water lag op het balkon en had het onderste gedeelte van het hout aangetast. Het pluisje kon er amper naar kijken, maar dat kwam niet alleen door de viezigheid en ouderdom van de stoel. Het kwam doordat de hele stoel intens verdrietig leek. Het pluisje was een echte levensgenieter en had nog nooit zo’n trieste uitdrukking gezien. het klinkt misschien gek als een stoel eruitzien of hij huilt, maar deze stoel huilde wel degelijk. Het valt nog het beste te vergelijken met een verfrommeld oud mannetje dat huilt. Oude mensen hebben al zoveel meegemaakt dat niet veel hun meer deert. Als zij huilen, weet je dat er ook echt iets is.
Binnen in de flat was het helemaal leeg. Het leek erop dat de stoel buiten gezet was en daarna vergeten toen de bewoners verhuisden. De stoel zag eruit alsof hij al ontelbaar veel dagen buiten had gestaan, eenzaam en verlaten.
Uit het veld geslagen stamelde het jonge pluisje: ‘’ga- gaat alles wel goed met je?’’
De stoel antwoordde niet eens, zo’n domme vraag was dat. Het pluisje overwoog verder te zweven; het moest zich nogal moeizaam vastklemmen aan het balkon om erbij te blijven, en de wind riep het met de belofte van meer avonturenplekjes, maar het bleef toch. Op de één of andere manier kon het zich moeilijk losscheuren van deze mysterieuze stoel. Hij was als het water waar het zo graag in wilde duiken: donker en diep, iets waarvan je zag dat het veel inhoud en geheimen had, die je niet kon ontrafelen vanaf het gladde laagje dat je aan de buitenkant zag. En dan nog wist hij niet precies waarom hij bleef. Dit had niets te maken met zijn nieuwsgierigheid en zijn behoefte om alles tot op de bodem uit te zoeken. Het pluisje zag hier emoties die hij nog nooit van zijn korte leven gezien had. het kende wel wat vertwijfeling of angst, het had wel eens een gevallen kind zien huilen wanneer het viel in het grasveld waar zijn bloem stond, maar het had geen idee van het bestaan van dit soort verdriet. Het werd erdoor gefascineerd, het werd erdoor geïntrigeerd en het voelde er zelf ook een klein stukje van, een klein brokje maar vergeleken met het verdriet van de stoel.

Vrij lang zwegen ze, terwijl het pluisje af en toe van arm wisselde en de stoel nu eens naar beneden en dan eens naar het pluisje keek. Uiteindelijk opende de stoel zijn mond en zei: ‘’Ik hoor nergens bij.’’
Het pluisje kon zich voorstellen dat hij dat erg vond; ook al was het nu gescheiden van zijn familie, het hoorde nog altijd bij hen, en dat zou niet weggaan, zelfs al was het pluisje wel weg. Het kon zich alleen niet voorstellen dat de stoel nergens bij hoorde: hoe kwam hij dan hier terecht? Stoelen waren te zwaar om te zweven. Dat wilde het hem net vragen, maar de stoel opende zijn mond zelf alweer:’’Ik woonde heel lang bij een oud echtpaar. Zij zaten in me en hielden van me, maar toen verhuisden ze en lieten ze me zomaar achter.’’ Bij die laatste woorden begon hij weer te huilen en door de snikken heen vervolgde hij: ‘’Ze waren oud, en nogal vergeetachtig. Ze zetten me op het balkon, omdat ik in de weg stond, en toen vergaten ze me mee te nemen… En ze zijn ook niet meer teruggekomen om me te halen ofzo, dat was ik ze zeker niet waard,’’ zei de stoel en hij snoot zijn neus in zijn bekleding. ‘’Toen ontdekte ik dat ik nooit bij hun gehoord heb. Ik dacht dat ik een gerespecteerd lid van het huis was, maar al die tijd was ik gewoon een meubelstuk.’’
‘’Nee,’’ zei het pluisje beslist. ‘’Dat kan niet. Je hoort wel ergens bij. Je hoort bij mij. Wij zijn allebei ontdekkers.’’
De stoel keek op van boven de bekleding. ‘’Denk je dat echt?’’ snotterde hij.
‘’Dat weet ik zeker!’’ glimlachte het pluisje, en met enige moeite zweefde hij naar de stoel toe om zijn tranen weg te vegen. Toen nestelde hij zich neer in de stoel en zo bleven ze een hele tijd zitten. Het eerstvolgende wat het pluisje zei was: ‘’Hoe voelt het water?’’
‘’Wat?’’ zei de stoel verward.
‘’Het water,’’ herhaalde het pluisje geduldig. ‘’Ik heb nog nooit water gevoeld, maar jij wel, want jij hebt allemaal regenvlekken op je, en ik zou zo graag eens de rivier induiken om te weten hoe dat heerlijke water moet voelen.’’
‘’Oh, dat,’’ antwoordde de stoel met een wegwuivend gebaar van zijn hand. ‘’Ik heb alleen maar de regen gevoeld. Ik weet niet hoe een echte rivier aanvoelt, en dat is maar goed ook, want van te veel water rot ik weg.’’
‘’Ik kan er ook niet tegen,’’ vertrouwde het pluisje hem toe. ‘’Mijn familie zei altijd tegen me: ga pas in het water als je je leven geleefd heb.’’
Er viel een stilte. ‘’Ik heb mijn leven geleefd,’’ zei de stoel toen.
Weer een stilte. ‘’Ik ook,’’ mompelde het pluisje.
Het had ontdekt en gezien en verdriet gevoeld en geluk gevoeld en een thuis gevonden en een huis gevonden. Wat wilde hij nog meer? Het water zien, dat wilde hij.
‘’Zullen we zwemmen?’’ vroeg hij voorzichtig, maar toch enthousiast.
De stoel dacht even na en knikte toen.
De stoel hield het pluisje stevig vast terwijl hij op het balkon ging staan, en samen sprongen ze het schitterende water tegemoet. Toen ze in het water vielen, werden ze vergezeld door miljoenen spetters die kleine tekeningen op het water maakte.
Het begon te regenen, en ze stierven nog lang en gelukkig.

Reageer (1)

  • Wiarda

    "En ze stierven nog lang en gelukkig." Dat klinkt zo Tim Burton :'D

    Wauw, respect. Mooi geschreven ^^

    1 decennium geleden

Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen