3.


Wind.
Mijn haar.
Wapperde.
Mijn haar wapperde in de wind.
Donkerbruin.
Mijn donkerbruine haar wapperde in de wind.
Lang. Halflang.
Mijn halflange, donkerbruine haar wapperde in de wind.
Zonlicht.
Mijn huid.
Mijn huid glansde in het zonlicht.
Gebruind.
Mijn gebruinde huid glansde in het zonlicht.
Mijn ogen.
IJsblauw.
Kerktoren.
Mijn ijsblauwe ogen keken naar de erktoren.
Naar de klok.
Vijf voor.
Vijf voor zeven.
Rechts.
Links.
Links.
Rechts.
Rechtslinks.
Linksrechts.
Blondje.
Dom kind.
Klein kind.
Oma met rollator.
Paul.
Opaatje.
Wacht.
Paul.
Paul?
Paul Griffiths?
Ja.
Paul.
Griffiths.
Daar komt ie.
Ik sloeg mijn jas nog wat dichter om mij heen.
Mijn sjaaltje tot over mijn neus.
Hij kwam steeds dichterbij.
Steeds dichterbij.
Hij remde af.
Slipte.
Viel.
Bonk.
Ik kwam overeind.
Liep naar hem toe.
Trok hem overeind.
Zette zijn fiets overeind.
En hield hem vast.
Waarom?
Weet ik niet.
Gewoon… Instinctief.
“Heb je je pijn gedaan?”
Ik keek hem recht in zijn ogen.
Ik zag een glinstering in zijn ogen.
Een traan?
Nee.
Meer een emotie.
Blijdschap?
Boosheid?
Nee.
Het leek meer op tederheid.
Tederheid?
Ja.
Tederheid.
“Nee, ik maakte alleen een smak op mijn schouder. Rotijzel.”
Ik glimlachte flauwtjes.
“Dat heb je in deze tijd van het jaar he. IJzel.”
“Ja,”
Hij grijnsde.
Mooie witte tanden.
Ik kreeg een flashback.
Het kerkhof.
Mijn moeders graf.
Er viel een blaadje van een verwelkte roos.
Ik verving hem door een nieuwe.
“Ik mis je mam,” fluisterde ik.
Mijn tas.
Paul.
“Gaat het Linn? Je ziet zo bleek, voel je je niet goed?”
Ik schrok, en kwam weer met twee benen met een klap op de aarde terecht.
Even dacht ik dat ik door mijn knieën zou gaan.
Maar dat viel weer mee.
Pfieuw.
“Ja… Gaat wel. Ook alles goed met jou?”
Hij grijnsde.
“Ja hoor. Kom, stap op.”
“Is dat wel veilig?”
In mijn fantasie zag ik twee lichamen, met een smak op de grond terecht komen.
Een auto week uit voor de fiets die naar de overkant van de weg schoof.
Hij grinnikte.
“Ja hoor. En anders spring je er toch op tijd vanaf?”
Hij liep naar zijn fiets, trapte het standaard omhoog, en stapte op.
Met een glimlach klopte hij op de bagagedrager.
“Ja, als mij dat nog lukt..” mompelde ik bijna onverstaanbaar.
Voorzichtig ging ik zitten, en zette mijn tas op mijn schoot.
“Zit je?”
Hij draaide zich half om en keek over zijn schouder.
“Ja hoor. Rij maar aan.”
“Okay.”
Hij kwam met zijn voeten los van de grond, en begon te trappen.
Even zwiepten we heen en weer, maar toen vond hij zijn evenwicht, en reed de straat op.
Op een stoepje.
Door 30 Street.
Door 4th Avenue.
Zijstraatje.
Zwerfkat.
Vogeltje.
Boompje.
Ogen gesloten.
Ik liet me wegbrengen.
Naar een destination unknown.

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen