06
POV Drycha
Snel ren ik verder, net had ik in de verte twee grote wolven gezien, opweg naar ons huis. Mijn huis, niemand van mijn familie leefde nog.
Verroest, slippend ga ik onderuit.
Zonder dat ik het had gemerkt was ik over een bevroren meer gerend.
Over het ijs gleidend kom ik aan aan de overkant.
Weer kom ik tot een vervelende ontdekking, de oever stak een halve meter boven me uit. Terug was geen optie, krakend zakte het ijs inelkaar.
Ik heb veel geluk gehad, weer keek ik naar boven.
Dan maar op de ouderwetse manier.
Met mijn hande graaf ik groeven, diepgenoeg voor me om er op te klimmen.
Na twee uur ben ik eindelijk klaar, de grond is bevroren, je komt er bijna niet doorheen.
Uitgeput val ik achterover in de sneeuw, nadat ik de oever opgeklommen had.
Ik verga van de honger, er zijn alleen bessen in de zomer. Dieren kan ik niet vangen, en de supermarkt inlopen is geen optie.
Ik krul me op tot een bal, het kan me niks meer schelen. Ik heb geen familie, geen vrienden, word achterna opgejaagt, en achterna gejaagt. Één fout en het was toch gedaan. Als ik stop met lopen vind de moordenaar me, als ik door blijf lopen word ik gevonden door de politie, als ik niet snel eet ga ik sowieso dood.
Wat maakt het dan nog uit dat ik in mijn zomerkleren dood vries.
Rillend zak ik in slaap, maar dit keek zonder zekerheid of ik nog wel wakker word.
Reageer (1)
geweldig, snel verderr
1 decennium geleden