"Dat ging lekker snel zeg!" zei ik tevreden tegen Tim en Nico. "De zon is nog maar net op en we kunnen alweer weg. Ik had niet gedacht dat we het kamp zo snel af konden breken. Mijn complimenten daarvoor."
Ik ging op een omgevallen boomstronk staan en zei: "Mensen, vandaag wordt niet minder zwaar dan de dagen uit de woestijn. Het regenwoud is vreselijk nat en dicht begroeid, pas dus op waar je loopt. Voor de veiligheid maken we tweetallen, er is dus ook een drietal, want we zijn met elf. Iedereen houdt de mensen van zijn groepje in de gaten. Als er iets is, al valt maar er iemand, laat het weten aan de groep." Ik zat in het drietal bij Tim en Nico, want dat waren de mensen waarmee ik het meeste kon opschieten. Wij drieën waren de voorhoede; samen waren wij het sterktse. Daniel en Stephan sloten de rij.

En we vertokken weer. Toen ik de bosjes in stapte, keek ik nog een keer achterom. De panter lag nog op dezelfde plek als eerst, alleen was het vlees van zijn borst en poten gehaald, dat hadden we mee genomen om te eten. De hele ochtend had de geur van het bradende vlees het kamp verheerlijkt. Het vlees zelf was alleen wel wat minder lekker, er zat bijna geen vet aan en het was taai en pezig. Iedereen was wel iets anders naar me gaan kijken, nadat ik de panter had geveld. Het woud was precies zoals ik verwacht had, de lucht was vochtig en warm en verstikte je bijna, over de bladeren hing een waas van condens. De grond was nog wel redelijk droog op de meeste punten, hier en daar lag een plasje water en sommige plekken waren vreselijk nat. Als je je voet op de sompige bodem zette, zakte hij een beetje weg en borrelde wat bruinig water naar boven. Tim, Nico en ik hakte met onze kapmessen een weg door de dichte begroeing. We kwamen maar heel langzaam vooruit en onze voeten werden nat van al het water.
"Heeft er iemand een horloge of een andere vorm van een klok?" vroeg ik aan de groep die me volgde. "We moeten om zes uur beginnen met een kamp te bouwen, anders worden we overvallen door de nacht; we kunnen de zon niet zien onder het gebladerte."
"Het is nu kwart voor twaalf," zei Elise wijzend op haar horloge, "we hebben dus genoeg tijd."
"Dat is mooi," zei ik, "kun je het zeggen als er drie kwartier voorbij zijn? Dan beginnen we met de lunch." En we liepen alweer verder.

"Ik denk dat we pas zo'n vijf kilometer hebben afgelegd, in de tijd dat we hebben gewandeld, als het niet minder is", schatte Daniel somber. "We komen hier nooit meer uit. Het regenwoud is te groot en in dit tempo zal het weken duren voordat we hier ooit uit komen."
"Ach zeur niet", zei Roos met een mond vol vlees, "je had nu ook bij het vliegtuig kunnen zitten en verhongerend kunnen wachten op redding, die waarschijnlijk toch niet komt. Laten we nu even rusten en daarna snel weer verder gaan, de dichte vegetatie remt ons inderdaad af."

Toen iedereen zijn stukje pantervlees achter de kiezen had, deden wij onze rugzakken om en lieten we de rustplek achter ons. In het stukje woud waar we nu zaten, waren veel minder plassen water op de grond en konden we sneller lopen. De bomen werden alleen wel dikker naar mate we verder in het bos kwamen. Waar ik me zorgen om maakte was de panter, als er een zo'n panter was, waren er vast en zeker meer. De takken van de bomen in dit gebied van het bos zouden een perfecte plek vormen waarop de monsters konden wachten op hun prooi.
Ruw werd mijn gepijns onderbroken door een gegil vanuit de achterhoede. "Het zal toch niet", dacht ik snel. Maar het was wel zo. Een panter was boven op een persoon gesprongen, maar ik kon niet zien wie het was. De persoon spartelde hevig. Voor ik het wist sprintte Jason naar het dier toe met zijn kapmes in de aanslag. Hij zwaaide zijn arm met grote kracht naar beneden tussen de schouderbladen van de panter. Het beest gromde en liet zijn prooi los, draaide zich naar Jason en sloeg hem met zijn machtige klauw omver. Bloed gutste bij Jason uit zijn schouder. De panter verdween snel tussen de takken.

Toen ik dichterbij kwam zag ik dat Esther op de grond lag. Er zat een vreselijke wond in haar onderarm, het bloed spoot eruit. "Ze heeft nog geluk gehad," mompelde Stephan. "Die beet was voor haar nek bedoeld, maar ze had haar arm als reflex beschermend omhooggehouden. Daardoor was wel haar onderarm er bijna af gebeten." Ik begon te twijfelen of ze deze tocht nog levend af kon maken. Iedereen had haar al heel snel verbonden en verzorgd, maar in dit klimaat kon een wond snel gaan ontsteken, en als dat gebeurde was ze bijna onvermijdelijk dood.
Met Jason ging het stukken beter, de schram was slechts heel ondiep en de sneetjes waren schoon. "Ik kan later tenminste zeggen dat ik met een panter heb gevochten, als ze om het litteken vragen", grapte hij toen zijn arm verbonden werd.

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen