Foto bij Het vertrek

Een vliegtuig is neergestort, er zijn ongeveer 50 overlevenden. 11 gaan op zoek naar beschaving, de rest blijft achter, wachtend op hulp.

"Kom op mensen, we moeten verder," zei ik tegen de mensen om me heen. "Als we hier blijven, gaan we dood voor er redding komt."
"Nee!" riep een man naar me terug. "De redding kan er elk moment zijn, zo'n vliegtuigwrak valt goed op en we hebben hier beschutting tegen het weer."
"Maar er klopt iets niet," zei ik ongeduldig terug. "Het slaat nergens op dat ons vliegtuig is neergestort, alles werkte nog goed toen we vertrokken. Het was nota bene een gloednieuw vliegtuig. Heb je die schok gevoelt? Dat was niet alsof er iets kapot was. Er is meer."
"Wat is er dan meer?" vroeg een groepje mensen.
"Ik weet het niet, maar ik weet wel dat als we hier blijven, dat we allemaal om komen. Als ons vliegtuig neerstort, juist in midden in de woestijn, storten er vast meer neer. Op redding kunnen we niet rekenen. Ik stel voor dat we verder trekken."
"Ik stel voor dat we hier blijven", zei de man. "Ik denk dat we hier de beste kans op overleven hebben."
"Mensen die denken dat ze het er hier beter van af brengen, blijven hier. Mensen die denken dat het leven hier niets meer te bieden heeft behalve de dood, gaan met mij mee: We vertrekken morgenochtend." Ik kroop in m'n slaapzak en viel meteen in slaap.

Een rookpluim aan de horizon, snel ren ik er heen, met het groepje mensen dat me volgt. Al snel ren ik ze er uit. Ik blijf staan op een overhangende rots. Ik kijk uit over een uitgestrekt oerwoud. Ik speur de horizon af en... In de verte zie ik een rookpluim. Een stad. En die staat in brand. Ik loop nu in de stad. Alle gebouwen zijn leeg. Nergens is een teken van leven. Een naar gevoel bekruipt me, het gevoel alsof iemand me bekijkt. Ik kijk om me heen. Niets meer dan lege gebouwen. Hier en daar woedt nog een brand. Ik open de deur van het stadhuis. Alles is verlaten. Ik kijk op de naambordjes. "Burgemeester Wellton, kamer 3, zesde verdieping". Ik sta in een kamer. Aan de muren hangen schilderijen, ze zijn kapot. In het midden van de kamer staat een bureau, van de burgemeester. In de stoel zit een man, hij kijkt naar de grond. Vies slierterig haar hangt voor zijn gezicht. Ik sta nu voor het bureau. Ik vraag iets. De man kijkt op, zijn slierterige haar valt van zijn gezicht en ik kijk in een gezicht zonder ogen.

"Gaat het wel?" vroeg Nico. "Je lag daarnet vreselijk te gillen, heb je een nachtmerrie gehad?"
"En wat voor een", zei ik terug. "Maar het is gelukkig maar een droom, die zijn toch nep."
"Ik mag het hopen, als jij zo erg ligt te gillen, wil ik niet meemaken wat je net hebt gedroomd." De man van gisteravond kwam naar me toe en sprak me aan:
"De zon komt op, het wordt tijd dat je vertrekt om de beschaving op te zoeken. Wij blijven hier wachten op de redding."
"Wij trekken naar de zee toe, daar is altijd de meeste kans op overleving", zei ik tegen de mensen. "Iedereen die met mij mee wil is daar vrij toe, maar let wel op, de tocht wordt zwaar en buitengewoon gevaarlijk."

En toen vertrokken we. Uiteindelijk waren we met elf man sterk (van de totaal vijftig overlevenden van de ramp). De mensen die zich bij mij hadden aangesloten waren: Nico, een jongen van achttien jaar, Daniel, even oud als Nico, Moniek, een vrouw van dertig, haar zoontje was omgekomen bij de ramp, Tim, Stephan, Roos, een jonge vrouw, Rochelle, Esther, Jason en Elise. Jason en Elise waren een echtpaar. Als uitrusting had iedereen een rugzak met daarin veel water voor de woestijn en voor een paar dagen aan voedsel. Verder bezat iedereen een zakmes, een eerstehulppakketje en een kapmes. Verder had Nico een bijl, Tim visspullen en ik had een kaart. Iedereen droeg een deel van een tent.

De woestijn was overdag te heet om door heen te lopen, dus we sliepen overdag in de tenten en 's nachts liepen we verder. Onze richting was naar het westen, naar de zee. Na twee dagen zag Rochelle voor het eerst weer beplanting.
"Daar aan de horizon", zei ze. "Een strook groen. Op, denk ik, drie uur lopen."
"Daar gaan we heen," riep ik tegen de groep. "En als we daar zijn, rusten we een dag uit, dat hebben we wel verdiend na deze zware tocht." Iedereen juigde en stapte stevig verder om bij het groen te komen.

Tegen de morgen kwamen we aan bij de groene strook die Rochelle had gezien. Het bleek een begin te zijn van een tropisch regenwoud. Het bos was nog niet zo heel erg dicht, zo vlak bij de woestijn, maar er was een bos.
"Wat hebben we toch een gezellig kamp," vond Esther, "nou ja, voor een kamp is het toch best wel gezellig." Het kamp lag onder de schaduw van een boom en telde drie tenten, er sliepen vier mensen in een tent. De tenten wezen met de ingang naar elkaar toe en in het midden van het kamp hadden we een vuurplaats gemaakt. Moniek was daar de vis aan het bereiden, die door Tim gevangen was in een klein meertje.  Bij het avondeten bracht ik onze positie op de hoogte.
"We zijn nu ongeveer zeventig kilometer verwijderd van het vliegtuig. Het vliegtuig is hier en wij zijn nu hier." Ik wees de betreffende locaties aan op de kaart. "We zijn nu aan de rand van een regenwoud, het eerste stuk van de reis is gemaakt, maar we zijn er nog niet. Het woud heeft een doorsnee van honderd kilometer. Het duurt zeker wel een week of meer voor we er doorheen komen." Enkele seconden was het stil. "Dan," vervolgde ik, "komen we in een moeras en dan is daarna de zee, waar we gered zullen worden."

Iedereen at die avond vrolijk en er werd veel gelachen. Ik was echter niet zo vrolijk, de droom die ik drie nachten geleden had gehad, achtervolgde me de hele avond. "Was dit oerwoud het oerwoud uit mijn droom?"

Reageer (1)

  • Blight

    cool!

    je hebt talent(nerd)

    1 decennium geleden

Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen