Vrijdag
'Selah! Selah, kom godverdomme hier!'
Bengro Chinouk, een grote, brede man, staat bij zijn zwarte pickuptruck ongeduldig te trappen met zijn voet. Hij hijgt van woede en schraapt met zijn nagels langs de versleten lak van de auto. Uiteindelijk komt ik met twee zware kisten naar buiten gerend. Met veel moeite zet ik ze in de laadbak en zet een stap achteruit. Ik adem diep in en veeg mijn lange zwarte haar uit haar gezicht.
'En waarom duurde dat zo lang? Zo komen we nog te laat op de markt, lui zwijn!'
'Vader, alstublieft, ik kan niet zo snel rennen met al die zware spullen!'
Bengro schudt zijn chagrijnige hoofd en wrijft in zijn rode grote handen. Hij kijkt mij waarschuwend aan en zegt:
'Als je de volgende keer niet opschiet, dan zwaait er wat, wit mormel!'
Ik sla mijn ogen neer. Ik haat het als hij dat zegt. Mijn vader stamt van een machtige Indianenstam af, maar mijn moeder komt uit Finland. Het zwarte haar heb ik van mijn vader, maar de bleke huid en de witblauwe ogen van mijn moeder. Hij heeft het altijd op mijn huidskleur gemunt, om een of andere reden. Alsof hij zich schaamt voor mij. Ik zucht en loop naar de andere kant van de pickuptruck. Ik open de deur en ga op de stoel met versleten bekleding zitten. Ik frommel een beetje aan het kapotte leer en staar naar buiten. De zon komt net op tussen de witte bomen, en alles glinstert als diamanten. Prachtig. In de verte zie ik een eland lopen, op zoek naar wat eten. Snel kijk ik weg. Bengro vind het heerlijk om op elanden te jagen. Hij verkoopt het vlees voor veel geld, ook al is het bijna overal verboden. Een paar jaar geleden heeft hij een jachtverbod gekregen, maar hij gaat nog steeds door met zijn duistere praktijken. Ik vind het niets. Uiteindelijk stapt Bengro ook de auto in, start de motor en rijd weg. Ondanks de dikke laag sneeuw en het smalle pad, rijd Bengro zo'n 70 kilometer per uur. Ik doe snel mijn gordel om en klem mij aan mijn stoel vast.
Na minder dan een uurtje rijden komen we in Canmore aan, een rustig en ingetogen stadje. Ondanks de tijd is het er al erg druk. Bengro rijdt om het stadje heen totdat we bij de grote loods van oude Takoda aankomen. Takoda is een man die iedereen kent. Ook hij hoort bij de stam van Bengro, de Matsqui. Takoda is een zeer gerespecteerd man, en ik zie hem zelfs meer als vader dan Bengro. Takoda maakt zich altijd zorgen om mij, omdat mijn moeder stierf en hij wist dat Bengro niet de gemakkelijkste man op aarde was, maar hij kon er niet veel aan doen. Takoda word bijna 97, maar is nog steeds bij de tijd en weet precies wat er allemaal aan de hand is in het stadje. Ook helpt hij vader met het verkoop van het vlees. Bengro rijdt naar de ondergesneeuwde parkeerplaats achter de loods en stapt uit. Zonder iets te zeggen stap ik ook maar uit en help hem met het uitladen van de houten kisten. Als we met de eerste lading naar de loods lopen, komt de oudste zoon van Takoda, Yiska, naar ons toe gerend. Hij begroet ons en pakt een zware kist van mij over. Mijn armen ontspannen meteen een beetje en ik vraag:
'Zijn er al veel mensen?'
'Het begint aardig vol te lopen, ja. Je vlees begint beroemd te worden, Bengro!'
Bengro lacht zelfvoldaan en zegt:
'Zie je, mensen willen kwaliteitsvlees van een echte jager. Kom, nog een paar keer lopen, ik heb een flinke lading bij me.'
Yiska en Bengro praten enthousiast over het elandenvlees en ik probeer ze met mijn zwakke benen bij te houden. Als we eindelijk de warme loods binnenwandelen, hoor ik achter de dunne muren al veel geroep, gepraat en gelach van klanten die graag het vlees van Bengro willen kopen. Ik vind het idee om die arme beestjes te slachten nog steeds vreselijk, maar da's het enige inkomen waar we van kunnen leven. Ik zet mijn houten kist neer bij de anderen en wil alweer naar de deur lopen, als Yiska zijn warme hand op mijn schouder legt en zegt:
'Ga jij maar iets drinken, zo'n zware dingen hoor je nog niet te tillen.'
Ik bedank hem met een glimlach en loop naar de houten deur aan de linkerkant van de loods. Als ik in het keukentje binnenkom, zit Takoda aan de lange tafel met een boek voor zich. Een brede glimlach verschijnt als ik binnenkom.
'Selah, malaika wangu.'
'Hallo Takoda, hoe gaat het met u?'
Hij tikt met zijn magere rode hand op de stoel naast hem en zegt:
'Ga zitten, kindje, maak het jezelf gemakkelijk.'
Ik gehoorzaam netjes en hij zegt:
'Alles gaat goed, kindje, alles gaat goed. Het is alleen zo bar koud, niets voor zo'n oude vent als mij, nee nee!'
Ik lach en vraag:
'Wilt u dat ik een deken voor u pak? Of een kopje thee?'
'Kimya kimya, mtoto. Ga jij eerst iets eten, want ik hoor je buik tot hier grommen.'
Ik bloos en sta op. Net als ik mijn mond wil opendoen om te vragen waar de cornflakes staan, zegt hij:
'Derde kastje, linksboven. Yiska vond het weer zo nodig om de boel om te gooien.'
Ik open het derde kastje en pak de cornflakes eruit. Ik vul een kommetje met wat melk en cornflakes en ga weer bij Takoda zitten. Takoda glimlacht tevreden naar me en leest dan verder in zijn boek. Verbaasd probeer ik de vreemde tekens te ontcijferen, maar kan er niets tussenvinden wat ook maar een beetje op een letter lijkt.
'Takoda, wat leest u?'
Hij kijkt glimlachend op en zegt:
'Dit? Oh, mijn overovergrootvader schreef dit boek. Dit was nog in de tijd van de echte indianen, de droomwereld, het échte leven... En kijk waar we nu zitten.'
Hij staart een beetje droevig voor zich uit en ik leg mijn hand op zijn arm die verstopt zit in een dikke winterjas.
'We hebben onze tradities toch gehouden? We mogen blij zijn dat we elkaar nog hebben, als een grote familie, of niet dan? En ja, ik ben dan niet op jullie manier opgevoed, maar ik vind het wel allemaal interessant. Wees niet treurig, Takoda, de Matsqui zal altijd blijven bestaan.'
Hij kijkt me aan en een glinstering in zijn ogen verschijnt. Hij tovert een trotse glimlach op zijn gezicht en zegt:
'Kindje, wat ben je toch volwassen. En slim. Een slimme jongedame,' hij buigt zich naar mij toe en fluister 'en luister maar niet wat je vader allemaal over je zegt. Jij hebt ook Indianenbloed in je, dat zie ik. Dat voel ik.'
Hij buigt langzaam waar achterover en ademt diep in en uit. Ik glimlach en eet kleine beetjes van de koude cornflakes. Takoda leest ondertussen verder in zijn boek, geheel gefascineerd door de vreemde tekens. Als ik het op heb, sta ik op en leg het kommetje in de spoelbak.
'Wilt u nu een kopje thee?'
'Ach kindje, als je dat voor mij wilt doen, maar dan drink jij er ook een mee, oké?'
'Maar natuurlijk,' glimlach ik.
Ik zet de waterkoker aan en pak twee kleine zeefjes. Die vul ik met de verse kruiden uit de plantenkas van Catori. Catori is het jongste zusje van Takoda. Het is een hele dikke oude vrouw, en als je haar ziet, ben je bang voor haar, maar ze is alles behalve eng. Ze brengt Bengro de boeken om mij les te geven, ze brengt ons eten en ze breidt allerlei kleding voor mij. Catori ziet mij als haar kleindochter, en ze is haast net zo lief als mijn moeder. Ik voel een steek van pijn door mijn hart gaan als ik aan mama denk. Het was de mooiste vrouw die ik ooit had gezien. Ze had lang golvend bruin haar, een spierwitte huid en de meest blauwste ogen die je je kon voorstellen. Soms leek het net alsof haar ogen wit waren. Ze was lang, sierlijk en had altijd een zachte uitdrukking op haar gezicht. Leefde ze maar nog, dan was papa niet zo streng voor mij. Nadat ze stierf, ging papa aan de drank en is hij nooit meer de oude geweest. Vader was altijd al streng geweest, maar ik kan me nog zijn warme, liefhebbende kant herinneren. Die kant is nu al 6 jaar verdwenen. Ik heb nooit precies geweten hoe mama is gestorven. Papa zei door een ziekte, Takoda zei door de nyeusi mon, een ziekte die een willekeurige ziel opeist, maar Catori zei altijd dat ze was gestorven door een hartaanval en ik al die spookverhalen niet moest geloven. Ik geloofde Catori, natuurlijk. Ik zucht en vraag:
'Wilt u suiker?'
'Zoveel als maar kan, kindje.'
Ik doe vier suikerklontjes in Takoda's mok, en eentje in de mijne. Als de waterkoker piept, giet ik langzaam het water in de zeefjes en zet dan de mokken op tafel. Met trillerige handen sluit Takoda zijn boek en zegt:
'Je vader heeft veel meegenomen, nietwaar?'
Takoda weet alles. Op een of andere manier kon hij aanvoelen wat je dacht, wilde zeggen of wat er was gebeurd. Alsof hij een klein beetje helderziend was. Ik knik en vraag:
'Maar Takoda... vind u het niet erg dat die dieren gewoon vermoord worden?'
Takoda kijkt mij geïnteresseerd aan en antwoordt:
'Ik begrijp je zorgen kindje, echt waar. Ik heb er ook zo mijn bezwaren tegen, maar dit is een traditie die al eeuwen bij onze stam hoort, en er is ontzettend veel vraag naar. Zolang je vader het op de goede manier doet, kan ik hem niets ontbieden.'
Ik knik en neem een slok van mijn thee. We praten nog eventjes over het weer, lachen over de blunders van Yiska en ik vraag wat over de boeken over de Matsqui die ik van Catori heb gehad. Dan gaat opeens de houten keukendeur open en Yiska vraagt:
'Kom je mee, Selah? Je vader heeft je nodig.'
'Is goed, ik kom er zo aan.'
Hij knikt en sluit de deur weer. Ik sta op, pak de twee lege mokken, spoel ze samen met het kommetje en de lepel af en loop dan naar Takoda toe.
'Ik zie u volgende week vrijdag weer, oké? Kwaheri!'
'Kwaheri, mtoto wangu, mpaka wiki ijayo, Jihadharini!'
Ik glimlach, geef hem een kus op zijn wang en loop naar de houten deur.
Bij de opening van de loods zoek ik papa's grote postuur op en zie dat hij druk aan het praten is met twee mannen. Ik ga bij hem staan en wacht tot hij is uitgepraat. Dan vraag ik:
'Wat kan ik doen?'
Vader pakt snel zijn beurs uit zijn broekzak, haalt een briefje van 100 eruit en zegt:
'Pak de tassen die in de laadbak liggen en ga maar de boodschappen doen voor deze week. Kijk daarna maar wat je doet. Zorg dat je om 6 uur weer bij de auto bent, begrepen?'
Ik knik geïrriteerd en pak het geld aan. Dan loop ik naar de auto, pak de twee grote rieten tassen, stop het geld goed weg en loop om de loods het stadje in. Vandaag is dus weer zo'n lange dag. Meestal blijven we tot twee uur, maar vader wilt waarschijnlijk weer flink wat drank inkopen doen, en daar mag ik natuurlijk niet bij zijn.
Ik struin de gezellige straatjes van Canmore af, loop verschillende winkeltjes in en koop bij ieder winkeltje een klein ding. Uiteindelijk kom ik bij de boekenwinkel van mevrouw Johnstone uit. Het deftige kleine vrouwtje glimlacht als ik binnenloop en vraagt:
'Dag meissie, en hoe is het met je? Moest je weer boodschappen doen?'
Ik knik schouderophalend en zeg:
'Papa is druk bezig, en ik vind het niet erg, hoor.'
'Ach meiske toch... wil je een kopje thee?'
'Nee dank u, ik kijk maar even rond, want ik moet hier blijven tot 6 uur.'
Mevrouw Johnstone schudt haar hoofd en zegt:
'Die vader ook van je... hoe gaan de lessen thuis?'
Ik loop naar binnen en ga aan het kleine tafeltje zitten waar zij ook zit. Ik zucht en zeg:
'Papa vind het allemaal nutteloos, maar hij geeft me wel les. Ik probeer toch het meeste zelf te doen, want hij moet nou eenmaal veel doen in huis.'
'Oké oké... en heb je ergens moeite mee?'
'Nou, ik heb alle talen wel onder de knie, wiskunde gaat prima, aardrijkskunde ook, maar vader wilt mij geen geschiedenis geven.'
Verbaasd gaat mevrouw Johnstone een beetje anders zitten en vraagt:
'Waarom dat niet, Selah?'
'Hij vindt alles wat over de indianen gaat respectloos en weigert het om mij te vertellen, terwijl ik me eigenlijk niet zo aangetrokken voel tot die indianen en de stam van mijn vader.'
'Hoe bedoel je?'
'Ach, iedereen verwacht dat ik de tradities van de stam opvolg, aan de rituelen meedoe, bepaalde dingen geloof en al dat gedoe... Maar ik voel mij gewoon een Canadees in plaats van een Indiaan, vooral omdat papa ook gestopt is met de tradities en zelf christelijk is. Mama was niet eens van de indianenstam. Ik vind het zo vreemd dat er alles van mij verwacht word.'
Mevrouw Johnstone legt haar hand op mijn schouder en zegt:
'Je bént ook geen Indiaan, liefje. Als jij je niet zo voelt, dan ben je dat niet. Jij bent half Fins en half Canadees. Daar is niets mis mee! En ook al ben je atheïst, iedereen moet je accepteren zoals je bent. En oke, misschien is je vader dan wel van de Matsqui stam, jij bent half Europees en hoeft dus niet mee te doen met al die tradities. Je ziet er ook normaal uit, alleen heb je wel de mooiste ogen die ik ooit heb gezien.'
Ze knipoogt en ik glimlach.
'Dus het is niet erg als ik zeg dat ik gewoon als een normaal meisje behandeld wil worden?'
'Da's heel normaal, meissie.'
'Dankuwel, mevrouw Johnstone, maar ik moet weer gaan. Ik heb de helft van de boodschappen nog niet. Ik zie u vrijdag weer. Dag!'
'Haha ga maar snel dan, liefje, tot vrijdag!'
Ik zwaai nog even en loop dan de boekenwinkel uit. Voor het winkelraam blijf ik staan en bekijk mezelf. Ik lijk inderdaad meer Europees dan op een Indiaan. Ik zeg vader gewoon eerlijk dat ik niet meer mee wil doen met de tradities, ook al doe ik daar hem en Takoda mee pijn. Ik zucht opgetogen en loop door naar de winkel van de familie Bueger.
Het is een grote winkel gevuld met allerlei soorten snoep, medicijnen en kruidemremedies. Als ik binnenwandel, rinkelt het belletje en komt meneer Bueger achter de toonbank tevoorschijn.
'Ach, hallo Selah! En wij maar denken dat je niet meer terugkwam! Timothy vroeg al naar je, vorige week vrijdag. Zal ik hem roepen?'
'Dag Jimbo, en als u dat wilt doen, graag.'
Hij glimlacht breed en loopt de deur achter de toonbank in die op een kier staat. Na een tijdje komt een lange blonde jongen naar buiten gelopen en zijn bruine ogen stralen als hij mij ziet.
'Selah! Waar was je vorige week?'
Hij komt naar me toe gerend en tilt me op als hij me knuffelt. Eventjes voel ik de vlinders in mijn buik opfladderen en probeer zo onopvallend mogelijk te blozen.
'Papa wilde dat ik thuis schoonmaakte, dus moest ik thuisblijven.'
'Oh echt? Wat jammer, ik heb je twee weken moeten missen!'
Hij grijnst en kijkt naar de twee rieten tassen die over mijn schouders hangen.
'Moet je nog veel?'
'Nee, alleen nog al het drinken halen, dus dat word wel zwaar.'
'Dan help ik je daar strakjes mee. Kom, we gaan naar achter. Wil je een kop thee?'
Hij pakt ondertussen de twee zware tassen aan en loopt naar de deur achter de toonbank. Ik achtervolg hem, zoals gewoonlijk, totdat we bij het kleine donkere keukentje komen waar meneer Bueger een salade aan het maken is. Tim zet mijn tassen op de tafel, terwijl ik mijn jas uitdoe en over de stoel heen hang. Hij zet de waterkoker aan en wenkt mij mee naar de grote woonkamer waar de tv aanstaat. Hij gaat zitten en ik ga naast hem zitten. Even kijkt hij mij aan en zegt:
'Het lijkt net alsof je ogen iedere dag blauwer worden.'
Ik bloos en begin onhandig te grinniken. Tim is zo'n drie jaar ouder dan mij, en ik ken hem al sinds mijn geboorte. Hij is mijn beste vriend, tot op een dag ik in het water viel en bijna verdronk omdat ik mijn hoofd aan een steen had gestoten. Hij had me gered en toen ik weer alles duidelijk kon zien en hem aankeek, werd ik op slag verliefd. Het was alsof hij die dag mooier geworden was. Tim was een hele lieve, grappige jongenen hij zag mij ook als zijn beste vriendin, ook al zagen we elkaar maar een keer per week. Tim heeft een vriendin en heeft zelf nooit gevoelens voor mij gehad, maar mijn gevoelens zijn nog steeds niet verdwenen. Ik zucht en vraag:
'Is er nog iets te doen vanavond hier?'
'Hmm, volgens mij niet, maar we kunnen straks wel even rond gaan kijken. Blijf je hier eten?'
'Uhm, als dat mag?'
'Natuurlijk mag dat, graag zelfs!'
Ik glimlach en kijk naar de tv. Een nieuwslezeres vertelt over een nieuwe ziekte, daarna over schapen die ontsnapt zijn en dan over het weer. Ondertussen heeft Tim de thee klaar gemaakt en heb ik mij een beetje kunnen opwarmen aan het drankje. Ik gaap en merk dat ik nog moe ben van de zware nacht. Ik werd haast om het half uur wakker door een of andere droom, waar ik mij vreemd genoeg niets meer van kan herinneren. Tim merkt het op en vraagt:
'Wil je liggen? Dan pak ik een deken voor je.'
Tim staat meteen op en rommelt achter de bank. Daar vist hij een dikke wolle deken vandaan en geeft hem aan mij. Hij gaat zitten en klopt met zijn handen op zijn schoot. Tim heeft nooit moeite gehad met meisjes. Ook al heeft hij een vriendin, hij vind het geen probleem om ook met andere meisjes een soort van intiem te zijn. Natuurlijk word ik blij als ik dicht tegen hem aan mag liggen, maar voel mij dan wel schuldig tegenover zijn vriendin. Jessica is een erg dominant en arrogant meisje. Ik begrijp eerlijk gezegd nog steeds niet wat Tim in haar ziet. Wel is ze bloedmooi, maar dat word verpest door haar innerlijk. Glimlachend leg ik mijn hoofd op zijn schoot, gooi de deken over me heen en krop me op zodat ik het een beetje warm krijg. Tim veegt ondertussen de kriebelende haren uit mijn gezicht en legt zijn warme hand op mijn schouder. Weer voel ik de talloze vlinders rondfladderen in mijn buik. Met veel moeite duw ik mijn glimlach weg en sluit mijn ogen om in slaap te vallen, wat haast onmogelijk is als ik bij Tim ben. Opeens hakt de moeheid in, en ik val als een blok in slaap.
Reageer (1)
ahhhhhhhh
1 decennium geledenik wil ook z'n beste vriend als tuim
iedereen eigenlijk wel
vrijdag verkopen ze het vlees dus
en wat is die vader vreselijk zeg