Proloog
PS ik heb nog ergens een (lelijk, nog niet afgemaakt, zelfgetekend)kaartje liggen van het eilandenrijk, dat kan ik wel ff inscannen en bij het volgende hoofdstuk plakken, als jullie dat willen:)
13 november 2084
'Bukken!' werd er geschreeuwd. De hele groep dook naar de grond. 'Is er echt geen veiligere weg?' vroeg een vrouw angstig. 'Nee,' antwoordde de man die de leiding op zich had genomen, 'de stroom is uitgevallen, dus geen enkel vervoersmiddel werkt meer.' de hele groep rende weer verder, en ik rende mee, op zoek naar de dichtstbijzijnde schuilkelder. De bombardementen van de afgelopen tijd waren nog nooit zo hevig geweest als deze, en dit zou wel het einde inluiden van de oorlog. Capitulatie volgde, en voor de zoveelste keer in niet al te lange tijd waren de grenzen weer eens aangepast en hoorden we weer bij één of andere grootmacht. Dat zou zo misschien nog geen jaar duren, of de volgende oorlog diende zich al weer aan. Tsja, dat krijg je er nou van, als je in een grensgebied gaat wonen. Ik werd opgeschrikt uit m'n gedachten doordat er vlakbij weer een bom insloeg. Eindelijk vonden we een schuilkelder, en we kropen met z'n allen naar binnen. Hier hadden we gelukkig wel stroom, opgewekt door een speciale schuilkelder-aggregaat. Hoe dat precies werkt weet ik niet, maar het werkt! We controleerden of alle apparatuur, waaronder de biosnelgroeier voor groenten goed functioneerde, zodat we niet voor verrassingen zouden komen te staan. Gelukkig werkte alles naar behoren, zo makkelijk was ik nog nooit verhuisd! Opeens bekroop me een naar gevoel van claustrofobie. Ik zei tegen de rest van de groep dat ik nog even terug naar boven ging, om te kijken of er nog meer vluchtelingen in nood waren, en niemand protesteerde. Toen ik weer bovengronds was, was het maar goed dat ik was gekomen. Ik zag een kindje in de modder zitten, en bij iedere bominslag gilde het dat het een lieve lust was. Toen ik dichterbij kwam, zag ik dat het een jongetje was, van een jaar of zes. Ik rende naar hem toe, en tilde hem op. Net toen ik terug wilde rennen naar de schuilkelder, zei een stemmetje in m'n hoofd dat ik het op een lopen moest zetten. Ik hoorde een zacht gesuis, wat steeds harder leek te worden. Ik wist meteen wat het was, en rende snel weg. Als ik niet snel genoeg was, zou ik gedood worden door de regen van atoombommen en meer van dat soort spul. Ook wist ik dat ik nog een kans had, als ik de rivier wist te bereiken. Daar zou ik in een duikboot kunnen stappen, en naar de bodem van de rivier kunnen varen. Blijkbaar waren meer mensen op dat idee gekomen, want er renden er nog meer naar de haven. Uiteindelijk, toen we veilig en wel op de rivier aanbeland waren, waren we, met mezelf en de kleuter meegerekend, met 25 mensen. Onze nieuwe leider stelde voor om naar een kleine eilandengroep te varen, een stukje buiten de kust. Daar woonde niemand, en dus zou het daar veilig zijn, omdat niemand een onbewoond stuk land gaat bombarderen. Ik vroeg me af of de mensen in de schuilkelder het gehaald hadden. Toen we uitstapten zagen we dat van alle kanten mensen naar dit strand kwamen gevaren. Blijkbaar was deze oorlog tot een wereldoorlog uitgegroeid, want ik zag allerhande nationaliteiten, zoals Europeanen, Groot-Afrikanen en inwoners van de Verenigde Engelse Gebieden, ook wel Statenlanders genoemd. We schrokken van grote ontploffingen achter ons, op het vasteland. Met zijn allen keken we om, en het leek alsof het vasteland in brand stond. We hoorden regens van bommen inslaan, en merkten dat we op het nippertje aan de dood ontsnapt waren. En toen sloegen bij ons ook bommen in. En toen niets meer. De bommen met zeer sterke verdovingsmiddelen deden hun werk goed.
Ik hoorde de zee, en de wind die waaide. Ik deed m'n ogen open en keek naar de lucht, de blauwe lucht. Ik draaide me om en zag de lucht nu twee keer. Een scherpe lucht, en een lucht met golfjes, weerspiegeld in het water. Daarvoor lag een reep geel strand, en de zee leek het steeds opnieuw te willen veroveren. Daarna leek het zich toch weer te bedenken, en trok het water zich terug. Ik keek verder om me heen, en ik vroeg me verbaasd af waar ik was. Ik herinnerde me niets meer van wat was geweest. Om me heen werden meer mensen wakker, die al even verbaasd keken als ik gedaan had. In het water lagen een soort vreemde vlotten, en daarachter water, niets dan water. Voor mij lag een eiland, waar bos op stond. Ik voelde wat in m'n zak zitten, en ik keek wat het was. Het was dit boekje, en vol verbazing begon ik het te lezen. Het was blijkbaar van mij, maar ik kon me niet meer herinneren wat alles was. Ik snapte het niet, had ik dit meegemaakt? Ik werd uit m'n gedachten gehaald door een man die zijn stem verhief. Hij zei: ' We gaan met zijn allen op verkenningstocht, niemand blijft achter, want dat is te gevaarlijk.' Iedereen knikte instemmend, en de leider begon te lopen. Alle mensen volgden. Ik schatte het op een groep van zo'n 400 à 500 mensen. Al snel werden de kinderen moe (we hadden er drie in totaal), en de leider tilde ze op en ging onvermoeibaar verder. Toen kwamen we aan bij een enorm gebouw, wat een museum bleek te zijn voor kunst uit de klassieke oudheid en de renaissance. Ook was er een bibliotheek in gevestigd. Niemand wist wat de klassieke oudheid of de renaissance was, maar de beelden waren erg mooi. Toen kwamen we bij de boeken, rijen boeken. De leider vroeg om de aandacht, en zei:'We weten niet wat dit allemaal is, maar we zijn een volk, we zijn één. Dus we bouwen een stad, in de buurt van dit museum, zodat we kunnen studeren als we tijd vrij hebben. We zullen een beschaving opbouwen. We maken deze plaats tot ons thuis! Wij zijn de Boslanders!' Hij begon steeds harder te praten, en na de laatste zin werd er een groot applaus gegeven. We pakten allemaal een boek en begonnen te studeren.
We leerden snel, en ik had een kleuter opgenomen als kind, en zorgde voor hem. We hadden ondertussen geleerd hoe we huizen moesten bouwen, en de bouw van de stad vorderde gestaag. We hadden een haven gegraven, en boten gebouwd. Andere steden en dorpen ontdekt. Landsgrenzen waren getrokken, en er werd handel gedreven met omringende landen. Vol goede moed had ik een kaart gemaakt, die overal in deze wereld was aanvaard. Ik behoorde tot de elite van de landen. Ook de ontwikkeling van machines en industrieën vorderde gestaag. De voedselautomaten-industrie liep geweldig, en ook werden boten ontwikkeld die beter zouden varen. Van oorlogsindustrie en huizenbouw wisten we weinig af, zodat die sectoren bijna niet ontwikkelden. Maar wat gaf het, ik was tevreden met wat ik had. Iedereen in alle landen was tevreden met wat ze hadden. Niemand zou deze wereld nog kunnen verwoesten, want het was onze wereld!
Reageer (2)
dankje! zal ik dan nog maar een stukje uploaden??
1 decennium geledencooool.. en goed geschreven... ik wil graag weten hoe het verder gaat!!!!:D:D:D
1 decennium geleden