Opdracht twee- Schrijfwedstrijd
Gekozen: Sneeuwwitje
Diep in het bos lag Sneeuwwitje in haar glazen kist. Dag en nacht zat er een dwerg naast haar, te waken over het prachtige meisje, dat tot hun grote droefheid niet langer bij de levenden was. Sneeuwwitje zag er nog steeds even mooi uit. Haar haren waren nog even zwart en omkransten haar bleke gezichtje, haar lippen waren rood en rond, ze zagen er uit alsof ze lagen te wachten op een kus. Een kus van een prins die nooit kwam. Wie weet? Wat kan er allemaal gebeuren in een mensenleven? Zoveel kleine dingen die zoveel grote dingen kunnen veranderen. Misschien was de prins gestorven in een verre oorlog -oorlogen zijn er genoeg- , of had hij een mooi meisje gezien – niet zo mooi als Sneeuwwitje, maar haar kende hij immers nog niet – en was hij met haar getrouwd. Wie weet? Feit was dat hij nooit de zonnige weide waar onze prinses lag te slapen, heeft betreden en dat hij haar nooit heeft wakker kunnen kussen.
Maar op een dag betrad iemand anders deze weide. Hij zag er helemaal niet uit als een prins: hij was een doodgewone man, eerder lelijk dan knap, eerder slap dan sterk. Hij was niet te paard, hij droeg geen prinsenkleren. Het enige wat hij bij zich had waren verfborstels, verf en doeken. Maar ondanks al zijn verschillen met de prins werd hij – net zoals de prins zou gedaan hebben – meteen verliefd op dit onbekende meisje. Hij vroeg aan de dwergen of hij haar mocht schilderen, want ja: hij was een schilder. De dwergen zeiden dat het goed was, en zo zat de man, Pieter-Jan, dagen lang in de weide, waar nu een doodse stilte heerste. Iedereen vroeg zich af of hij Sneeuwwitje even mooi zou kunnen schilderen als ze in het echt was. En ja, dat kon hij, het schilderij werd zijn meesterwerk. En telkens wanneer Pieter-Jan zat te schilderen vroeg hij zich af of dit hemelse meisjes echt dood kon zijn. Elk moment verwachte hij dat haar ogen open zouden gaan, en hij vroeg zich af welke kleur ze zouden hebben. Hij vroeg zich af of haar lippen nog warm zouden zijn, of haar wangen nog konden blozen. Hij wou dit zo graag ontdekken dat hij op een keer, toen de kabouter die die dag bij Sneeuwwitje de wacht hield in slaap was gevallen, het glazen deksel er voorzichtig af nam en het meisjes kuste op haar vuurrode lippen. Verbaasd maar ook verrukt merkte hij toen dat er twee zachte blosjes op haar wangen verschenen en dat haar lange wimpers een beetje bewogen. Toen hij haar nog eens kuste gingen haar ogen open en hij merkte dat ze blauw waren, blauw als een meer of als de lucht op een ijskoude winterdag, wat natuurlijk prachtig paste bij haar huidskleur.
Sneeuwwitje keek verbaasd om zich heen, ze kende de man die over haar heen gebogen stond niet, noch snapte ze waarom ze in een glazen kist lag. Maar Pieter-Jan hield haar uit de kist en legde haar alles uit, hij vertelde haar alles wat gebeurd was na haar dood – die nu toch niet haar dood bleek te zijn – en verklaarde haar meteen zijn vurige liefde. Sneeuwwitje vond deze man aardig en bovendien was ze hem iets verschuldigd – haar leven – en daarom beloofde ze voor eeuwig bij hem te blijven. Op dat moment werd de dwerg net wakker. Zijn arme, oude hart begaf het bijna toen hij het meisjes dat even daarvoor nog als dood in de kist had gelegen springlevend in het gras zag zitten, maar meteen toen hij van de verbazing bekomen was ging hij de andere dwergen waarschuwen. Iedereen was door het dolle heen – Pieter-Jan niet als minste, omdat zijn droomvrouw had belooft bij hem te blijven – en ze vierden wel drie dagen feest op de open plek. Sneeuwwitje danste en zong, kuste haar aanstaande, floot net als de vogels en rende tussen de herten. Ze zag er uit alsof ze nooit dood was geweest.
Na die drie dagen van vreugde moesten er plannen worden gemaakt voor de toekomst. Piet-Jan wou Sneeuwwitje meenemen naar zijn huisje, het was niet erg groot maar hij wist zeker dat ze nadat ze bij de dwergen had gewoond niet veel gewend was en dat ze daar samen gelukkig konden zijn. Maar de dwergen wisten dat dit niet kon. Zolang zij nog in het land was, zou de koningin dat door haar toverspiegel weten. De enige manier om veilig te zijn was dus het land uitvluchten.
Ze voerden hier lange gesprekken over en uiteindelijk waren ze het allemaal met elkaar eens dat dit het beste was. Niemand van hen wist precies waar het volgende land begon, maar als ze door het woud liepen zouden ze vanzelf wel in een ander land terechtkomen, wisten ze. De dwergen zouden meegaan, ook al stemde het vooruitzicht zo ver van huis te zijn hen bedroefd.
En zo was de dag van het afscheid gekomen. Pieter-Jan had zijn meesterwerk – het schilderij van Sneeuwwitje in haar glazen kist – op de open plek achtergelaten, want het was te groot om mee te nemen. De dwergen pinkten allemaal een traantje weg toen ze hun huisje verlieten, ze dachten niet dat ze er ooit nog terug zouden komen. En toen vertrokken ze. Door het donkere woud, op weg naar een land waar ze gelukkig konden zijn.
Maar iedereen weet dat reizen gevaarlijk zijn en niemand van hen was hier echt op voorbereid. Eerst viel er een dwerg van een afgrond, hij was niet meer te redden. Een andere dwerg werd aangevallen door een wolf, hij overleefde dit niet. De derde werd meegenomen door de sterke stroming van een woeste rivier. De vierde en de vijfde probeerden honing van te stelen van een beer, maar de beer had dit door en doodde hen. De zesde kreeg een lawine van stenen op zijn hoofd. En de zevende en laatste dwerg stierf domweg van honger.
Ten slotte waren Sneeuwwitje en Piet-Jan alleen over, bibberende van koude en beverig van honger bereikte ze ten slotte een grote stad. Dolblij liepen ze de straten in en zagen dat er een soort optoch aan de gang was. En toen – tot hun schrik – herkende ze de koningin. De stiefmoeder van Sneeuwwitje stond daar op een wagen, hoog boven haar volk uit. En tot hun grote schrik herkende zij sneeuwwitje ook.
Ze waren in een kringetje gelopen. In hun wanhoop door de dood van hun zeven vriendjes hadden ze er niet meer op gelet dat ze rechtdoor gingen en waren ze terug aangekomen waar ze waren vertrokken. En nu riep de koningin: 'Zij? Hoe kan dat? Wacht! Grijp die vrouw, zij is een dievegge! Ze moet gedood worden.' Sneeuwwitje werd vastgegrepen en keek met grote angstige ogen naar Piet-Jan, die niet was opgemerkt door de koningin. Maar Pieter-Jan was nooit een held geweest, hij hield met heel zijn hart van Sneeuwwitje, maar hij had niet de moed om tussenbeide te komen. En wat zou het voor zin hebben? Dacht hij. Dan zouden ze allebei gedood worden.
En zo moest hij toekeken hoe zijn geliefde voor zijn ogen onthoofd werd. Toen haar hoof met een dof geluid op de straatstenen viel, was het voor hem duidelijk dat ze nooit meer zou opstaan uit de dood. Als gebroken man ging hij weg en hij is die dag nooit meer te boven gekomen.
Pieter-Jan probeerde door te gaan met zijn leven, maar het lukte hem niet. Hij kon niet meer schilderen, want elke keer dat hij een penseel nam schoten hem alleen de ogen van Sneeuwwitje te binnen. Ogen die zeiden: Waarom verdedigde je me niet? Ogen waaruit alle liefde was verdwenen, en waarin alleen nog maar plaats was voor haat. Omdat hij haar in de steek had gelaten.
En op zijn sterfbed besefte Pieter-Jan dat hij misschien beter was gestorven voor haar, ook al zou dat niets hebben uitgemaakt en zou zij alsnog zijn gedood. Toch zou het een duizend keer betere dood zijn geweest. En toen hij uiteindelijk stierf - eenzaam, oud en verbitterd – had hij niet de hoop die andere aan hun einde hebben: dat er na de dood een gelukkiger leven wacht. Hij verkeerde in de overtuiging dat hij zijn kans op geluk lang geleden had verspeeld en dat Sneeuwwitje hem niet langer zou opwachten, maar samen zou zijn met de prins die bij haar hoorde.
Reageer (2)
Aaah, dit is zoo mooi! En ik mag Piet-Jan niet.
1 decennium geledenMooi geschreven, alleen jammer dat alle dwergen een voor een dood gingen en dat er geen een over bleef. Ik had het denk ik leuker gevonden als er een paar -of allemaal- waren blijven leven.
1 decennium geledenIk heb geen spellingsfouten kunnen ontdekken, en verder goed gedaan!