Foto bij Hoofdstuk 13 - The Feast

En hier is dan eindelijk hoofdstuk 13 (:

Jared zit al een paar uur onder aan een boom terwijl Julie alles roept wat er aan de hand is. Hij verstaat nauwelijks wat door het gebulder. De zon begint steeds lager te zakken als Julie eindelijk naar beneden komt geklommen.
‘De Spelmakers hebben eindelijk besloten ons bij elkaar te drijven!’ zegt ze met een grote grijns op haar gezicht. Er verschijnt nu ook een lach op het gezicht van Jared.
‘Het werd eens tijd,’ zegt hij. Hij staat op en klopt de bladeren en vochtige aarde van zijn broek. ‘Kunnen we dan nu op zoek naar een plek voor ons kamp? We hebben veel tijd verloren door dit.’
Julie knikt en ze slingert haar rugzak over haar schouders. Ze beginnen te lopen en Julie merkt dat de omgeving hier heel anders is dan het bos waar ze gisteren zaten. Veel lieflijker. Overal staan orchideeën, tulpen, narcissen, viooltjes en andere bloemen. Voor sommigen is het niet eens de juiste tijd van het jaar om te bloeien. Er staan mooie struiken en de bomen hebben gladde, egale basten en heldergroene blaadjes. Julie vertouwt het voor geen meter. Als Beroeps kijk je ook de opnames van de Spelen die ervoor zijn geweest, zodat je daarvan kan leren. De tweede Kwartskwelling heeft ze ook gezien, en ze heeft geleerd dat niet alles wat mooi is vertrouwd kan worden. Deze plaats mag dan wel mooi zijn, maar Julie heeft een raar gevoel in haar buik. Er hangt een onheilspellende sfeer in de lucht.
Ze lopen verder, maar bij elke stap trekt er een koud gevoel door Julies maag. Het lijkt kouder en een rilling loopt over haar rug. De zon gaat langzaam onder en in de schemering zien de bloemen en planten er opeens dreigend uit.
‘Jared,’ zegt ze. ‘Ik vertrouw het hier niet.’
‘Doe niet zo bang en loop gewoon door,’ zegt Jared nors.
‘Maar Jared -’
‘Er is niks aan de hand!’ onderbreekt Jared haar. ‘Wees niet zo’n lafaard.’
‘Jared!’
‘Wat nou weer!’
‘Er staat daar iets,’ zegt Julie.
Jared draait zich om en kijkt naar het punt waar Julie naar staart. Een grote wolf komt uit de schaduwen naar voren gestapt. De wolf ontbloot zijn tanden en gromt. Jared pakt zijn speer.
‘Die kunnen we wel aan,’ mompelt Jared terwijl hij op de wolf afloopt.
‘Ehm, Jared…’ zegt Julie een beetje angstig en ze slikt. ‘Dat is niet de enige.’
Met een ruk draait Jared zich om en kijkt verwoed om zich heen. Overal komen vanuit de schaduwen wolven naar voren, hun gouden ogen oplichtend in de duisternis. Grommend stappen ze naar voren, hun tanden ontbloot. Minstens twintig wolven, telt Julie snel. Precies dat moment springt er eentje razendsnel op Jared af. Jared steekt hem met zijn speer en de wolf valt jankend op de grond. Julie grijpt naar haar goedendag en kan nog net een wolf van zich afslaan. Haar goedendag raakt hem op de zijkant van de borst en ze ziet de ribben breken. Maar de wolf geeft niet op en valt nog een keer aan. Julie slaat hem hard op zijn kop en de wolf valt dood op de grond, de nek gebroken. Ze ziet net hoe Jared nog een wolf neersteekt. Jared kijkt vanuit zijn ooghoeken naar haar, en ziet dat ze omringd is door wolven. Dan rent hij weg.
‘Klootzak. Lafaard,’ mompelt Julie binnensmonds en dan sprint ze ook weg. Ze slaat zichzelf een weg door de wolven en rent achter Jared aan. De roedel wolven begint huilend aan zijn achtervolging. Julie begint zwaar te hijgen, terwijl ze probeert voor de wolven te blijven. Ze ziet Jared twintig meter voor haar en ze gaat sneller rennen. Om de wolven voor te blijven, maar ook omdat haar handen jeuken om hem in zijn gezicht te slaan. Ze rent zo snel ze kan, maar ze merkt dat de wolven dichterbij komen. Ze probeert de wolven die te dicht bij komen neer te slaan, maar het worden er al snel te veel. Eén wolf grijpt haar arm en begint eraan te sjorren. Julie gilt het uit van pijn en de tranen springen in haar ogen. Ze slaat met haar goedendag op de rug van de wolf, die jankend los laat. Gelukkig had de wolf niet haar wapenhand te pakken. Ze slaat nog een keer tegen de bek van de wolf, en het bloed en de tanden vliegen in het rond. Julie geeft nog een laatste klap boven op de kop en rent dan weer weg, terwijl ze met haar hand het bloeden probeert te stelpen.
Jared is nu al weer veel verder weg. Hijgend zet Julie nog een sprint in en haalt hem langzaam maar zeker weer in. Haar voeten vertrappen alle bloemen en ze struikelt bijna om de haverklap. Haar ademhaling wordt piepend en raspend, haar keel snakt naar water. Maar het angstaanjagende gehuil van de wolven en de adrenaline geven haar genoeg kracht om door te blijven rennen.
Julie ziet dat Jared het niet lang meer vol zal houden. Ze is nu nog maar op ongeveer drie meter afstand, dichtbij genoeg om de zweetdruppels op zijn voorhoofd te zien. Julie weet dat ze het ook niet lang meer vol zal houden. De wolven winnen terrein, en snel ook. Hun gehuil laat Julie huiveren. Maar ze rent door.
De omgeving begint alweer te veranderen. Julie ziet allemaal rotsblokken, grote en kleine. Sommigen hol en met vreemde vormen, anderen perfect rond. In de verte ziet ze iets glinsteren. Water. Julie trekt een laatste sprint, hopend dat de wolven niet verder gaan dan het water. Elke Spelmakers aanval heeft een eind. En dit zijn duidelijk wolven van de Spelmakers, anders zouden ze niet zo agressief zijn. Julie ziet het water steeds dichterbij komen en ziet nu dat het een beek is. Jared heeft het duidelijk ook gezien, want ook hij gaat harder rennen. Julie bereikt de rand van de beek en stort zichzelf erin. Half zwemmend en half wadend gaat ze naar de overkant. Ze trekt zichzelf op de oever en ze ziet Jared ook het water uitkomen. De roedel wolven staat aan de andere kant van het water, zo dicht op de kant gepakt dat je zou denken dat ze in het water zouden vallen. Maar dat doen ze tot Julies grote opluchting niet. Julie grijpt haar waterfles en drinkt hem in één keer leeg. Ze rommelt door haar rugzak en haalt er een flesje jodium uit en verband. De wond prikt ontzettend als ze hem ontsmet, maar het is beter dan een ontstoken wond. Als het prikken ophoudt, wikkelt ze bijna de hele rol verband eromheen. Dan gaat ze languit op de grond liggen.
Na een tijdje hebben de wolven genoeg van het wachten en ze gaan weg. Hun prooi is onbereikbaar geworden.
Julie ligt een hele tijd op de grond uit te hijgen. Jared geeft zelfs over van de inspanning van daarnet. Julie komt overeind en bestudeert haar omgeving. Een beek vol water en vis, en rotsen om in te schuilen. Ze wil tegen Jared zeggen dat ze hier nog een tijdje moeten blijven, als ze zich weer wat herinnert. Ze loopt op Jared af en slaat hem in zijn gezicht. Dan spuugt ze op zijn schoenen.
‘Lafaard,’ zegt ze walgend.
‘Die heb ik volgens mij wel verdiend,’ zegt Jared met een schuldbewust glimlachje.
‘Mooi dat je het er mee eens bent. Wil je er nog een?’
‘Nee dank je,’ zegt Jared. ‘Wat ik nu wil is slapen.’
‘Dan lijkt het me het beste om hier een tijdje te blijven,’ zegt Julie. ‘We hebben hier eten, water en een schuilplaats.’
‘Mij best.’

De zon verdwijnt langzaam achter de heuvels. De laatste stralen piepen er nog maar net bovenuit. Ik hoe de laatste straal nog even erbovenuit schijnt en daarna verdwijnt. Het is op slag een stuk donkerder.
Ik zit in de opening van mijn grot, gewoon te kijken naar dingen. Het is hier eigenlijk best mooi. Het woest stromende beekje met zijn opspattende water en watervalletjes. De hoge bomen, hun bladeren ruisend in de wind. De toppen van de heuvels, die je net in de verte kan zien. Het geluid van stromend water, ruisende wind, en vogels vormen samen een prachtige symfonie, die je bijna laten vergeten dat je in de Hongerspelen zit. Het enige geluid wat hier niet bij past, is het geluid van mijn rommelende maag.
Ik pak mijn vis en eet alles wat er nog van over was op. Ook de bramen moeten er aan geloven, en daar zijn na mijn avondeten nog maar de helft van over. Ik drink nog water en realiseer me hoe weinig eten ik nog heb. Twee crackers en een paar handenvol bramen. Morgen moet ik weer eens eten gaan zoeken. Mijn gedachten flitsen even naar de dode beer. Maar dat gaat denk ik niet lukken. Ik zou eerst die enorme beer moeten villen, zijn vlees in stukken snijden, en daarna zou ik uren bezig zijn met het braden. Misschien haal ik er morgen wel een poot vanaf, of misschien zit er wel wat in de strikken. In ieder geval, dat komt morgen wel. Als het weer licht is.
Het is nu helemaal donker. Het volkslied begint en het gezicht van de jongen uit District 9 verschijnt aan de hemel. Daarna wordt het weer donker.
Ik loop de grot in en ga in mijn slaapzak liggen. Mijn ogen worden al snel zwaar en ik heb net het gevoel alsof ik in slaap ga vallen, als het gebulder weer begint. De Spelmakers willen de Arena dus in een rap tempo een flink stuk kleiner maken. En waarschijnlijk willen ze ons ook bloedchagrijnig maken. Gelukkig gaan ze er niet heel lang mee door, en na ongeveer een half uurtje stopt het. Ik kijk morgen wel hoeveel land er nu weer weg is. Eerst slapen. En terwijl ik dat denk, vallen mijn ogen dicht en val ik in slaap.

Als ik de volgende morgen wakker wordt, geeft het licht aan dat de zon net op is. Moe ga ik overeind zitten, terwijl ik de slaap uit mijn ogen wrijf. Mijn gezicht voelt koud aan, terwijl ik het best warm heb. Ik rek me uit en haal mijn handen even door mijn haar. Daarna stap ik mijn slaapzak uit.
Een beetje slaperig loop ik naar buiten zak op mijn knieën bij het beekje. Ik gooi wat ijskoud water in mijn gezicht en ik ben meteen klaarwakker. Ik eet een cracker en een wat bramen. Daarvan zijn er nu maar een handjevol over. Ik ga nog een keer met mijn handen door mijn haar en pak dan mijn bijl. Dan loop ik richting de beer en de rest van mijn strikken.
Het is maar volgens mij maar ongeveer vijftig meter naar de beer. Ik weet dat ik er ben zodra ik de gehavende boom zie, en het net verscholen onder de bladeren. Zelfs de dikke tak die ik op de beer heb laten vallen ligt er nog. Maar de beer is weg.
Een beetje verbijsterd kijk ik rond. Een tribuut kan hem niet hebben weggesleept, toch? Dan zou er wel een sleepspoor zijn. De Spelmakers moeten het hebben gedaan, maar waarom weet ik niet. Gunnen ze me dan niet eens wat vlees?
Een beetje chagrijnig loop ik door naar mijn strikken. Ik fleur weer een beetje op als ik zie dat er een konijntje in mijn strikken hangt. Ik haal het beestje eruit en zet de strik weer opnieuw. In mijn andere strikken zit niets. Ik slenter terug naar mijn grot en ik vil het konijn. Ik maak een heel klein vuurtje en laat het konijn garen. In de tussentijd kam ik mijn haren met mijn vingers en was me in de ijskoude beek. Als ik er druipend weer uitkom is het konijn klaar. Ik haal het van het vuur en stop het in een ziplock-zakje. Daarna schop ik wat zand over het vuur.
Ik ril. Het water van de beek is ijskoud en ik moet snel in de zon gaan zitten, anders wordt ik straks nog ziek. Ik ga op een grote platte rots liggen die vol in de zon staat. De steen is warm, de zon is warm, en ik wordt langzaam ook weer warm. De warmte is als een deken en maakt me slaperig. Langzaam sukkel ik weg…
Het trompetgeschal klinkt te luid. Ik schiet van schrik recht overeind en val bijna van de rots. Nog net kan ik met mijn handen voorkomen dat ik een meter naar beneden val. Dan schalt de stem van Claudius Templesmith door de Arena.
‘Beste tributen,’ roept hij opgewekt. ‘Gefeliciteerd met het behalen van de laatsten zeven!’
Als Claudius Templesmith in het midden van de Spelen komt, dan komt er een feestmaal. Altijd.
‘Zoals jullie waarschijnlijk al verwachten, nodig ik jullie uit voor een Feestmaal!’ roept hij alsof hij mijn gedachten kan lezen. Ik bedenk me wat. Het hele duingebied naar de Hoorn toe is weggezakt in het water. Waar moet het Feestmaal in vredesnaam gehouden worden?
‘Er is alleen een klein probleem. De Hoorn des Overvloeds is onbereikbaar geworden voor jullie.’
Jemig, die man kan echt gedachten lezen!
‘Maar daar hebben we wat op bedacht. Elk van jullie zal een apparaat ontvangen die jullie naar de plek zal leiden. De plek is voor iedereen binnen een dag te bereiken. Morgenochtend bij zonsopgang zal het Feestmaal beginnen. Veel succes, tributen!’ Er klinkt weer trompetgeschal en daarna is het stil. Datzelfde moment ploft er een zilveren parachute naast me neer. Ik ruk de stof weg en zie dat er een geel apparaat met een schermpje aanzit. Het apparaat wat me naar het Feestmaal moet leiden.
CNS. Dat staat er met grote letters op. In kleinere letters daaronder staat waar het voor staat. Coordinate Navigation System. Er zit een klein blaadje aan vastgeplakt, wat veel wegheeft van een post-it. Alleen met getypte letters. Er staat een korte gebruiksaanwijzing op.
Zet het apparaat aan. Er zal een pijl, de windrichting van de pijl en een getal op het scherm verschijnen. De pijl wijst de richting naar de bestemming aan, het getal geeft het aantal kilometers tot de bestemming aan. Ondertussen zal het apparaat tikken. Hoe sneller het getik, hoe dichterbij u bent. Honderd meter van uw bestemming af zal het apparaat uit zichzelf uitgaan.
Dat klinkt simpel.
Feestmaal. Er komt een Feestmaal. Het dringt nu pas echt goed tot me door. Even twijfel ik of ik wel moet gaan. Maar die gedachte gooi ik snel weg. Feestmaal. Dat is mijn kans. Er zijn nog maar zeven tributen over. Feestmaal. Een gevecht waar je alles pakt wat je krijgen kunt. Waar tributen laten zien wat ze waard zijn. Feestmaal. Tijd om te laten zien wie ik ben.
Ik pak mijn spullen, vul mijn waterflessen, haal de strikken weg en prop alles in mijn rugzak. Ik doe het apparaat aan en er verschijnen dingen op het scherm. Een pijl die naar voren wijst, in de windrichting noordwest, en het aantal kilometers. 17.3 kilometer. Snel bereken ik hoe lang dat ongeveer gaat duren, en ik schat op de vijf uur, als er geen obstakels zijn. Ik kijk nog een keer om en kijk op het gele apparaatje in welke richting de pijl wijst. Dan begin ik te lopen.

‘Hebben we alles?’ vraagt Diana aan Delphino.
‘Volgens mij wel.’
‘Oké, dan gaan we. Ik wil daar zo snel mogelijk zijn.’
Delphino kijkt naar Diana. Het mooie meisje uit District 9. Haar blonde lokken vallen los rond haar hartvormige gezicht. Ze is lang en dun, en ze heeft een gave roomkleurige huid. Haar ogen zijn hazelnootbruin, waarmee ze steeds onderzoekende blikken op hem werpt. Maar het voelt meer dan als een onderzoekende blik. Het voelt alsof ze hem probeert bloot te leggen, alsof ze hem wil kennen. Alsof ze hem wil hebben.
Diana grijpt haar blonde haar, draait het in een knot en steekt er een stokje doorheen. Ze kijkt even of het goed blijft zitten en begint dan met lopen. Ze houdt het gele apparaatje vast, samen met de kaart. Delphino had er met open mond naar zitten kijken toen ze de kaart aan hem liet zien.
‘Kom je nog?’ vraagt Diana. Ze stopt met lopen en kijkt hem vragend aan.
‘Wacht even. Moeten we niet eerst een plan hebben?’
‘Oké. Jij rent richting het Feestmaal en pakt wat je pakken kan. Ik dek je.’
‘Klinkt goed genoeg,’ mompelt Delphino.
‘Fijn. Zullen we nu dan gaan?’ Diana kijkt hem aan met een oogverblindende glimlach. Ze wilt iets van hem, maar hij weet niet wat. Diana wendt haar blik een beetje teleurgesteld af als hij niet reageert op haar glimlach en begint, zonder op het antwoord van Delphino te wachten, te lopen. Verward kijkt hij haar na. Na even aarzelen loopt hij haar achterna. Diana’s stemmingen zijn onvoorspelbaar. Het ene moment is ze lief en zacht, het andere moment is ze hard en afstandelijk.
Plots blijft Diana staan en Delphino botst bijna tegen haar op. Hij ziet hoe Diana verbaasd naar de kaart kijkt en hij fronst zijn wenkbrauwen.
‘Wat is er?’ vraagt hij.
‘Er kwam opeens een nieuwe hotspot op de kaart,’ zegt Diana. Diana had Delphino al uitgelegd wat de hotspots zijn. Vruchtbare plekken vol eten en water, maar telkens met een val. De plek waar hij met Johanna zat was een hotspot. Diana heeft hem uitgelegd dat de hotspots rood zijn aangegeven op de kaart. Er zijn er zo’n stuk of twintig in de hele Arena, al zijn er al vier weggezakt in het duingebied. Dat is nog een voordeel van de kaart, er valt precies mee te zien hoeveel land er al is weggezakt. En dat is al zo’n vijfde deel van de hele Arena.
‘Laat die hotspot eens zien?’ vraagt Delphino. Diana geeft hem de kaart en hij ziet hem meteen. Hij zou blind zijn geweest als hij hem niet had gezien. Deze hotspot is groter, en in plaats van het zwakke rode licht wat de anderen geven, geeft deze een fel pulserend licht. Hij ligt precies ten noorden van hun.
‘Wacht eens even…’ fluistert Delphino, tegen niemand in het bijzonder. Zijn blik gaat naar het gele apparaatje wat de richting aangeeft, en de pijl wijst richting het noorden. En dan begint het hem te dagen.
‘Het Feestmaal is een hotspot,’ fluistert hij.

Ik loop denk ik nu een paar uur. Ik merk dat het gele apparaat me een beetje richting de heuvels stuurt, maar ik vermoed dat de plek van het Feestmaal wel nog in het bos is. Het apparaat is ondertussen iets sneller gaan tikken, en het aantal kilometers is nog maar 9.7. Het is nu waarschijnlijk rond tienen, en ik geef mezelf een korte pauze waarbij ik wat drink en mijn laatste bramen opeet. Meteen daarna loop ik weer verder. Ik wil zo snel mogelijk bij het Feestmaal zijn. Misschien kan ik de omgeving verkennen, en dat kan tijdens een gevecht in mijn voordeel werken.
Ik blijf maar lopen, en de kilometers tikken langzaam weg. Het apparaat is soms best wel frustrerend; dan denk je dat je ver hebt gelopen, om te zien dat je nog maar een halve kilometer vooruit bent gekomen. Maar soms is het ook precies andersom.
Nog negen kilometer.
Acht.
Zeven.
Zes.
Vijf.
Vier.
Drie.
Ik stop weer voor een pauze. Al kauwend op een stuk konijn denk ik na. Straks bij het Feestmaal zullen alle tributen dicht bij elkaar zitten. En dan moet ik de nacht doorkomen zonder in slaap te vallen. Want dat zou mijn dood kunnen worden. Maar als ik niet slaap zou ik morgen misschien te moe zijn om te vechten en dat kan ook mijn dood worden. De oplossing is simpel genoeg: nu even slapen, en zorgen dat niemand me ziet. Dus ik begin te zoeken naar een slaapplek. Niet veel later vind ik een kuil vol bladeren, verscholen onder een struik. Niet de beste slaapplaats, maar beter dan niks. Ik leg mijn rugzak in de kuil en ga er dan zelf onder liggen. Ik trek de takken en bladeren een beetje over me heen, tot ik zo goed mogelijk verstopt ben. Ik sluit mijn ogen, vermoedend dat het met toch nooit lukt om in slaap te vallen. Maar als ik ze weer open, is het midden in de nacht. Ik heb eigenlijk te lang geslapen, maar er valt nu niks meer aan te doen. Ik wrijf de slaap uit mijn ogen en strek mijn koude, stijve spieren. Ik voel me helemaal uitgerust en loop een paar rondjes om de stijfheid uit mijn spieren te verdrijven. Daarna ga ik weer op weg richting het Feestmaal. Het getik van het apparaat klinkt veel te hard hier midden in de nacht, en ik krijg de neiging om het te begraven. Maar ik houd me in en volg braaf de weg naar het Feestmaal.
Ongeveer een uurtje later stopt het apparaat met tikken. Voor me zie ik dicht struikgewas en ik verberg me erin. Het scherm van het apparaat licht even op en ik bedek het snel. Maar ik heb de boodschap al gezien.
You’ve reached your final destination!
Ik weet niet of dat zo’n fijn bericht is als je straks tegen zes anderen moet gaan vechten op de dood.
Ik kruip een stukje door de struiken, en kijk voorzichtig door de takken heen. De maan schijnt helder vannacht en ik kan redelijk goed zien. Ik zie een hele grote open plek, met in het midden een heuveltje. Het is waarschijnlijk zo’n vijftig meter naar het heuveltje, en zo’n honderd meter naar de overkant van de openplek. De hele open plek is bedekt met gras, en hier en daar staan wat bloemen. Deze plek lijkt veel te vredig voor een plek waar binnen een paar uur zeker weten mensen dood zullen gaan.
Het is jammer dat ik nu geen tijd heb gehad om een beetje de omgeving te verkennen, en ik ben niet van plan om dat in het donker te doen. Het enige wat ik nu kan doen is wachten. En ik wacht. Geduldig kijk ik toe hoe de maan langzaam verschuift langs de hemel, en dan verdwijnt. Straks zal het beginnen, en zal ik eindelijk kunnen laten zien wat ik waard ben.
Ik begin de adrenaline nu al te voelen, en dat maakt het moeilijker om stil te zitten. Maar ik houd het vol. Ik merk nu dat de hemel lichter begint te worden. Het kan niet heel veel langer meer duren voor het licht wordt. Ik tast naar mijn riem om te kijken of mijn drie messen er zitten, en ik grijp mijn bijl stevig vast. Straks is het zover.
De lucht wordt steeds lichter, en de eerste zonnestralen schuiven al over het veld. Maar er gebeurt niks. Even ben ik bang dat dit niet de goede plek is, maar dat is geen optie. Het apparaat heeft me hier heen geleid, dit moet de plek zijn.
De zonnestralen schuiven steeds verder over het veld, en de adrenaline pompt nu echt door mijn lijf. Ik ga in gevechtshouding staan, mijn bijl half opgeheven. Ik ben er helemaal klaar voor.
De zonnestralen glijden steeds verder over het veld, en ze zijn al bijna halverwege. En dan, als ze precies halverwege zijn, raken ze het heuveltje, en het heuveltje splijt open. Er komt een ronde tafel naar boven, maar wat erop ligt is anders dan alle ander Feestmalen die ik heb gezien. In plaats van een groot banket, of juist nauwelijks iets te eten, liggen er nu rugzakken en andere spullen. Zo snel mogelijk scan ik de tafel. Er liggen vijf doorzichtige rugzakken, die zo te zien zijn volgepropt met eten en andere handige spullen. Er zijn drie zwarte rugzakken, waarvan ik niet kan zien wat er in zit. De rugzakken staan in een kring op de rand van de tafel. En in het midden liggen wapens. Allemaal wapens, glinsterend in het zonlicht.
De eerste tien seconden komt niemand tevoorschijn. Waarschijnlijk omdat ze de tafel bekijken, of omdat ze weten dat de eerste het mikpunt wordt van iedereen. In ieder geval van mij.
Tien seconden later is er nog niemand gaan rennen. Ik wil bijna besluiten om zelf het risico te nemen om bij de tafel te komen, als het meisje uit District 5 opeens uit de bosjes komt gestormd. Ze is snel, maar niet snel genoeg. Ik werp mijn bijl, en hij boort zich in haar rug. Tegelijkertijd komt er een mes in haar hoofd. Gorgelend zakt ze op de grond en haar kanon gaat vrijwel meteen. Ik sprint er op af, en ruk mijn bijl uit haar rug. Ik zie Kyle uit de bosjes komen, met in een hand vijf messen. Hij gooit er een op mij af en ik ontwijk hem, maar ik kan niet voorkomen dat het mes langs mijn arm schampt. Hij gooit er nog een, maar die blijft steken in mijn rugzak. Ik trek het mes eruit, pak ook het mes op wat op de grond is gevallen, en trek ook het werpmes uit mijn riem. Kyle is niet meer zo ver weg. Ik ben blij dat ik met de training heb geoefend met werpmessen, en ik gooi ze snel alle drie richting hem. Hij weet er twee te ontwijken, maar de derde boort zich in zijn been. Ik ren snel verder naar de tafel, en ontwijk nog snel een mes wat Kyle me achterna gooit. Er loopt bloed langs mijn arm van de wond, maar ik let er niet op. Mijn enige gedachte is om zo snel mogelijk bij de tafel te komen. Ik zie het meisje uit 9 met Julie vechten. Het meisje maakt een sprong, en draait een halve slag in de lucht. Haar zwaard boort zich in de zwakke plek tussen Julies linkerschouder en haar hals, en doorboort waarschijnlijk haar hart. Het kanon galmt en Julie zakt op de grond, dood. Ik zie hoe het meisje samen met Delphino ook richting de tafel rent. Ik wist niet dat die twee samen een pact hadden.
Ik kom bij de tafel aan, en ik grijp een van de doorzichtige rugzakken. Ik pak snel ook nog een zwarte. Hij voelt best wel zwaar aan, ook al is het te zien dat hij niet helemaal vol zit. Meteen daarna kijk ik snel de wapens rond. Ik zie een houder, met daarin twee werpbijlen. Blij pak ik ze snel. Ik draai me om en kan nog net wegduiken voor de zwaarden van het meisje uit 9. Ik rol onder haar door en ren dan in volle sprint weg. Ik kijk om en zie dat ze niet achter me aan gekomen is. Ik zie meteen waarom. Jared komt woedend op Delphino en het meisje afgestormd. Kyle is inmiddels ook bij de tafel. Iedereen vecht met elkaar, en grijpt ondertussen wat hij pakken kan. Het meisje en Delphino rennen weg, en Jared komt achter hun aangestormd. Kyle is de enige nog bij de tafel. En ik ben alweer bijna bij de rand van de open plek.
Een enorme knal laat mijn oren rinkelen en een schokgolf werpt me op de grond. Moeizaam kom ik overeind en zie dat het heuveltje is ontploft. En uit de open bult stroomt een soort zwarte, zoemende wolk. Even heb ik niet door wat het is. Maar zodra de wolk zich op een gillende Kyle stort, weet ik het. Het is een wolk van bloedzoekers. Duizenden.
Het kanon van Kyle gaat af en de overgebleven tributen rennen allemaal keihard weg. De bloedzoekers hebben zich opgesplitst, en een deel gaat op Jared af, een deel op Delphino en het meisje uit negen, en een deel op mij. Ik sprint zo hard als ik kan weg, baan me een weg door de struiken, en sprint door. De takken striemen me, als de zwepen van vredebewakers. Ik hoor het onheilspellende gezoem achter me, en ik ren nog harder. Ik hijg zwaar en ik krijg een steek in mijn buik, maar ik ren door. Het is alleen niet snel genoeg. Niet lang daarna voel ik een stekende pijn in mijn kuit, en daarna in mijn onderarm, en in mijn heup, en op mijn buik en bij mijn ribben. De steken doen verschrikkelijk pijn, en ik weet dat straks de hele wolk zich op me zal storten. Paniekerig kijk ik achterom, om te kijken hoe ver ze nog van me af zijn. Om te ontdekken dat ze weg zijn. Weg.
Opgelucht stop ik, maar ik bedenk dat ze ieder moment terug kunnen komen. Ik ren nog een stuk door en zak dan op de grond. Met trillende vingers peuter ik de angels uit de bulten, die zo groot zijn als sinaasappels. Een blauwe slang kruipt over mijn been, en ik sla hem weg, maar hij spat uit elkaar in roze veertjes. Met grote ogen kijk ik ernaar. Zouden de hallucinaties al zijn begonnen? Ik weet welke bladeren ik moet hebben voor het tegengif, maar er komt een groot beest uit de struiken gestormd. Gillend ren ik weg, en ik zie dat het beest omhoog vliegt en een boomtop gaat zitten. Eekhoorns blazen bubbels naar me, een libel zwelt op en grijnst naar me. Bomen strekken tentakels uit, en ze willen me grijpen. Ik gil en sla ze weg met mijn bijl. Bladeren achtervolgen me en sluiten me in. De wind lacht me uit, terwijl vogels vervormen tot vreemde vleesklompen. Ik struikel over een boomstronk, die daarna verandert in een dwerg. Ik rol in een kuil vol met zwart water, maar ik wordt niet nat. Het zwarte water omringt me, en als het mijn ogen instroomt wordt alles zwart.

Reageer (7)

  • harryisnietecht

    net alles gelezen: zo geweldig
    Ben beniewd, snel verder, I am addicted:Y)

    1 decennium geleden
  • JustEmmie

    omyygassssh! Wil je alsjeblieeeeeftsnel verder gaan!?

    1 decennium geleden
  • McGuiness

    Ohmijngod, zo supermegageweldig!
    net alles gelezen ,hihi^^

    1 decennium geleden
  • DecemberSnow

    Snell verder <3
    super mooi verhaal..

    1 decennium geleden
  • mayla

    ge verder!!!
    tis echt supergoed :)

    1 decennium geleden

Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen