Marcus deed net de deur open een keek me met open mond aan.
“Doe je echt, vrijwillig, mee?” vroeg hij verbaasd. Ik knikte en liep naar hem. Mijn armen vonden de zijne en voor ze met elkaar verstrengeld raakten fluisterde hij in mijn oor dat hij van me hield. Ik besefte waarschijnlijk veel te laat dat we niet alleen waren. Ik hoorde een zacht gegrinnik van Marcus en een verveeld gekuch van Florence die wat verder stond.
“Oeps, sorry,” mompelde ik nog steeds in zijn armen geklemd. Ik draaide me om en ging weer zitten.
“En wat doen we nu?” vroeg ik, “zou ik veilig alleen thuis geraken zonder dat er mij al te veel overkomt?”
“Waarom?” vroeg Marcus. De rest schreeuwde ook in gedachte naar mij die vraag.
“Ik wil gewoon even naar huis, ik moet me kunnen ontspannen en even kunnen nadenken, alleen,” voegde ik er nog net aan toe.
“Moet dat echt?” smeekte hij bijna. Ik knikte kort terug.
“Ik beloof dat ik terug kom,” sprak ik duidelijk, “ik zweer het je.” Dat laatste hoorde waarschijnlijk alleen Marcus. Want ik was nog niet echt uitgesproken toen hij zijn lippen op de mijne drukten. Deze keer was hij niet bezorgd of angstig, dit was pure liefde.
“Oké, ga maar,” zeiden Marcus en Florence tegelijkertijd. Ze keken elkaar even vreemd aan en schoten toen in een lachbui.
“Ik ga,” zei ik tegen Marcus toen ik me uit zijn armen trok. Ik liep naar de deur, de grote gang in. De laatste deur draaide ik de klink om, recht de koude ochtend in.
Ik had eigenlijk geen idee wat ik van plan was. Was het gewoon even een momentje voor mezelf? Of wou ik een bewijs leveren dat dit niet kon? Ik kneep even in mijn bovenarm. Ergens hoopte ik dat dit alles een grote nachtmerrie was en dat ik zo weer wakker werd. Ik liep de hoofdweg af tot aan het kleine witte huisje. Eenmaal binnen barstte ik in tranen uit. Na enkele hysterische uithalen ging ik in een de hoek van de kamer zitten met mijn armen rond mijn knieën; op een bolletje. Ik probeerde te begrijpen wat er net allemaal gebeurt was. Lang geleden leefde er een man, die nu nog leeft én mijn vader is, die eigenlijk een moordenaar is. Mijn geliefde en zijn vrienden zijn al zeker 500 jaar voor hem op de vlucht, wie weet hoeveel vrienden en familie die ze al verloren hadden? Dan hadden we zijn volgelingen nog, die bankier leek echt wel heel hard op Tyler, of Theodor zoals hij eigenlijk heet. Ook nog hebben we de vader van Marcus en Florence. Kon ik hem vertrouwen of niet? Ik had hem in ieder geval beloofd dat als ik iets meer wist over zijn kinderen dat ik terug naar het huisje in het bos zou gaan. Ik besloot om maar naar hem toe te gaan. Wat had ik te verliezen? Ik was toch al ten doden op geschreven, en ik zou bijna zeker door mijn bloedeigen vader zijn. De moed zonk me bijna weer in mijn schoenen en een tweede uitval was niet ver weg. Ik opende de deur en liep met alle tegenzin die ik had mijn lot te gemoed.
De koude ondergrond knarste onder mijn ondertussen bevroren voeten. Ik had geen winter- of stapschoenen mee naar hier. Ik dacht dat ik die pas rond november nodig zou hebben.
“Het is pas juni,” schreeuwde ik in de stilte. Ik voelde me alleen en achtergelaten door iedereen die ik kende. Ik keek eens op naar het landschap om me heen. De eikenbomen stonden kriskras tussen de populieren en de dennenbomen. Maar je herkende ze wel. Ik wist dat ik er bijna was toen ik de kleine open plek omringt door deze bomen voorbij liep. En ja, daar was het huis. Het lag er kompleet verwilderd bij, maar als je wat dichterbij liep zag je duidelijk een padje naar de voordeur. Die deur stond nu op een kier. Ik liep aarzelend binnen opzoek achter een bekende. Ik liep de woonkamer binnen. Hier was ik nog nooit geweest. Het boek dat Lore aan het lezen was toen ik hier voor het eerst was, lag nog steeds op het voetbankje bij het raam. Er stond geen titel op, ook niet op de eerste pagina. Ik bladerde wat verder. Een foto met een lachend gezin keek naar mij. Het onderschrift luidde: “Huize Wright, 1335”. Ik keek nog eens naar de vergeelde foto, het kleine lachende meisje was duidelijk de kleine Florence. Marcus stond trots naast zijn vader, toch wat je trots kunt noemen voor een jongen van 7.
“Vind je dat mooi?” vroeg een stem achter mij. Ik draaide me bruusk om en liet daarbij het fotoalbum vallen. Achter me stond de vader van op de foto.
“Ook hallo,” begroette ik hem grimmig.
“Je hebt nieuws over mijn kinderen neem ik aan?” vroeg hij beleefd. Ik knikte alleen maar. Ik wantrouwde hem nog steeds, nu nog meer na die herinnering van Marcus, maar daar kan hij niets aan doen.
“Kan ik jou vertrouwen? Of vertrouwt u mij niet?” vroeg ik op mijn beurt. Hij ging eerst zitten voor hij verder sprak.
“Ik hoop dat jij mij vertrouwd, het lijkt me dat dat zo wel is. Anders was je hier niet,” er speelde een glimlach op zijn mond toen hij verder ging, “en dat tweede lijkt me ook duidelijk. Als ik jou niet zou vertrouwen, zou ik hier niet zo gemakkelijk bij neer zijn gaan zitten. Ik ben hier om mijn verontschuldigingen over te brengen aan mijn zoon en dochter. Ik voel me schuldig wat ik ze heb aangedaan in het verleden. Hij draaide het fotoalbum om en keek heimelijk naar de foto met lachende mensen. Ik keek ongerust naar hem. Hij ging met zijn vinger over de vrouw die Florence een hand gaf en ondersteunde. Er viel een enkele druppel op het oude papier.
“Het is zo lang geleden dat we nog eens samen zijn geweest,” zuchtte hij. Plots ging de deur open. In de deuropening stonden Marcus en Florence hand in hand.
“Ik zei het je toch dat ze hier was?” sprak Florence ongeduldig. Marcus knikte alleen maar en keek bezorgd naar mij. Hij kwam naast me zitten en gaf me een knuffel.
“Wat heb je allemaal gehoord?” vroeg ik fluisterend.
“Genoeg om te weten dat ik al de jaren voor niets op de vlucht ben geweest.”
Hij keek naar zijn vader die over hem zat. Hij liet me even los en gaf hem formeel een hand.
“Vader,” zei hij wat moeizaam. Ik zag dat hij op zijn lip aan het bijten was, zijn hoofd stond ook wat weggedraaid van zijn vader.
“Zoon,” antwoordde die zuchtend. Ik weet niet wat er nu ging gebeuren. Toen kon Marcus het niet meer. Er vloeiden tranen over de wangen van beide mannen toen ze elkaar omarmden. Florence kwam naast me staan en kneep zachtjes in mijn schouder. Ik zag dat zij ook moeite had om niet in tranen uit te barsten. Ik stond recht en gaf haar een knuffel die ze niet tegenhield. Zo stonden we daar, allemaal met iemand in onze armen. Te wenen van geluk of gewoon heel blij dat er met de andere niets ergs was gebeurd.
“Is de rest nog bij…?” vroeg ik, ze had haar hoofd geknikt voor ik uitgesproken was. Ik drukte Florence nog een keer tegen me aan voor ik haar los liet en naar Marcus liep. Florence volgde me op de voet en ging even met haar vader praten. Plots bedacht ik me dat ik hun vader niet eens kon aan spreken met zijn voornaam!
“Mag ik jullie even storen, maar meneer, hoe moet ik u aanspreken?” vroeg ik op het beleefdste dat ik me op dat moment kon voorstellen.
“Je mag me natuurlijk meneer blijven noemen, maar ik heet Theophilus Paulus Wright in het lang, maar je mag me nu in deze tijd Theo noemen,” glimlachte hij naar mij. Ondertussen had hij Florence al op zijn schoot zitten. Marcus kneep me even in mijn hand en trok me terug mee naar een van de zeteltjes. Hij duwde me speels in een daarvan, en raapte het fotoalbum op.
“Schuif eens een beetje op,” vroeg hij lachende. Ik schudde mijn hoofd en even keek hij verbaasd. Ik stond recht en duwde hem in de stoel en ging pardoes op zijn schoot zitten.
“Snap je?” vroeg ik spelend gevraagd. Ik drukte een kus tegen zijn wang. Hij beantwoorde mijn vraag gepast denk ik, zijn lippen vonden de mijne weer.
“Kijk nu maar, anders moeten we nog weg vanwege Florence.” En hij keek vanuit zijn ooghoek naar haar. Ik trok het gebonden boek uit zijn handen en begon te bladeren. De eerste lege pagina’s dan de foto van het lachende gezinnetje uit 1335. Op de volgende foto stonden Marcus en Florence, volgens mij had hij net zijn communie gedaan. Hoe hij daar stond in dat witte paterskleedje dat natuurlijk veel te groot zat. Ik glimlachte om de gedachte alleen al.
“Vind je het mooi?” vroeg hij een beetje bang. Nu moest ik echt me proberen in te houden zodat ik niet in een giechelbui los barstte.
“Ja, heel mooi!!! Ik vraag me alleen af of je nu daar nog in past.” Ik kon het niet meer en barstte los. Er liepen tranen over mijn wangen en mijn buik deed pijn van de stuiptrekkingen. Marcus keek verwonderde naar mij met mijn uitval, maar lang hield hij dat niet vol. Hij lachte ook mee, en Florence ook na een tijdje. Theo, zoals ik hem vanaf die dag noemde keek een lange tijd raar naar onze gezichten en reacties. Maar, ook hij kon al die lachende mensen niet weerstaan. Ik mocht blijven eten bij hen en was altijd welkom. De dag vloog aan me voorbij. Marcus ging mee tot bij mij thuis, en kroop naast me in bed.

“Wees eens eerlijk,” vroeg hij, “was mijn vader de reden dat je deze morgen zo snel weg wou?” Ik dacht even na voor ik antwoord gaf.
“Eerlijk?” vroeg ik nogmaals. Hij knikte en keek me recht in mijn ogen.
“Nee, en ja. Ik wou even tijd voor mezelf en om te kunnen na te denken. En ja, ik had hem beloofd dat als ik nieuws had over jou of je zus dat ik het hem ging vertellen.” Ik wierp mijn ogen naar beneden. Want voor hem was dit nog tot enkele uren grootverraad.
“Het was je recht om die beslissing te nemen, maar ik dacht dat je hem niet vertrouwde? Ik zag je gezicht toen ik die herinnering boven hield van hem. Het was niet echt een prettig gezicht…” Hij stopte zijn zin omdat hij een traan zag rollen.
“Wat is er?” vroeg hij.
“Niets,” snikte ik, “het is gewoon raar dit alles. Waarom koos je net mij? Je had ook mijn broer kunnen meenemen?! En waarom doet die rot vader van mij hier iedereen zoveel pijn? Je moeder heb ik nog niet gezien, is zij soms gestorven door zijn doen?!”

Ik kreeg weer een hysterische aanval. Met wilde uithalen ademde ik in en uit. Marcus probeerde me te sussen en na een tijdje werkte zijn techniek. Ik kroop in zijn armen opzoek naar een beetje rust, een stukje van mijn hoofd en hart dat op dezelfde hoogte stond. Ik hield nog steeds zielsveel van hem, en daar kond een moordende vader niets aan veranderen.
“Sorry,” mompelde ik. Het speet me ook echt, ik wou dat hij dit niet hoefde te zien.
“Het is niets,” suste hij me nog wat na. Hij wiegde me zachtjes heen en weer.
“Weet jij wie er in het bestuur zit? Ken ik de mensen en zou ik ze al eens gezien kunnen hebben?” vroeg ik opeens bezorgd, wie weet wat ik die dan al wel niet had verteld over Marcus en Florence.
“Ja, ik denk dat ik het grootste deel wel ken,” antwoordde hij aarzelend, “wel je had mijn vader, jou vader, de vader van Tyler, de kruidenier en de krantenjongen.”
“De vader van Tyler?” Mijn ogen werden even groot van verbazing, de vader van Tyler? Nee, dat kon ik me niet voorstellen. Ik had een probleem met mijn vader, en tot daarnet nog met de Theo. De vader van Tyler, ik bleef het maar herhalen.
“Hoe?” vroeg ik tenslotte.
“Ik weet het niet, maar hij wil er nog steeds niet over praten. O, ja, dit weet je ook best. Hij is de eigenaar van de bank,” voegde hij er nog snel aan toe.
“Vandaar, dat die nog altijd dicht is. Hij moet jacht maken op Helene en Marcus natuurlijk…” bedacht ik opeens. Plots geeuwde ik heel hard, ik deed nog snel mijn hand voor mijn mond, maar Marcus had het al weer gezien.

“Oeps,” ik giechelde even. Marcus gaf me nog een zoen, eentje waar ik niet kon aan weerstaan om net iets verder te gaan. Ik wurmde me los uit zijn armen en ging even wat rechter zitten.
“Wat is er?” vroeg hij verbaasd.
“Niets,” antwoordde ik spontaan. Maar ik wist wel wat ik van plan was. En of hij daar in verder wou gaan wist ik niet, toen nog niet…
“Ik wil gewoon iets nieuws proberen, mag dat?” vroeg ik zo onschuldig mogelijk. Ik zag even zijn ogen van kleur verschieten, toch het donkere blauw dat ik gewoon was kreeg een lichte rand van ijsblauw.
‘Wow, nu zijn je ogen echt raar!!” gaf ik blozend toe.
“Sorry,” mompelde hij en hij draaide zijn hoofd van me weg. Ik trok aan zijn arm. Hij reageerde er niet op. Ik kroop nog wat dichter naar hem, en nog steeds reageerde hij niet.
“Als je zo gaat doen, ga ik slapen ho…” De rest kon niet komen omdat mijn mond werd gesnoerd met een verzegelende kus. Ik draaide me om, zonder hem los te laten. Zo kwam ik terecht op zijn schoot. Ik hield me met een hand vast aan hem om met het andere zijn rits los te maken van zijn trui.
“Ik snap niet dat jij het nu nog koud hebt,” fluisterde ik tussen twee zoenen door, “ik stik hier bijna!” Hij pakte me stevig vast en trok in één vloeiende beweging zijn trui uit en trok me terug op mijn plek. Ik had nu zijn nek en zijn onderrug vast terwijl hij bij mij mijn haren en mijn bips. Ik had het niet door dat hij een ketting droeg onder zijn hemd. Ik trok een hand los van hem om de bovenste knoop los te maken. Bij het derde knoopje hield hij me tegen.
“Nee, Kimberley,” fluisterde hij schor in mijn oor.
“Waarom?” vroeg ik twijfelend. Was dit mijn schuld?
“Ik ben opgegroeid in een heel andere tijd dan die van jou. Ik ben nog nooit met een meisje of vrouw zo ver geweest. Mijn ouders zouden me nog vermoorden als ze eens wisten hoe ver dat ik nu ga. Ik denk dat het verste die kus was op de wang van mijn tante zaliger, en toen waren ze al pissig.” Hij glimlachte wat wrang. Ik dacht dat we dit onderwerp al eens hadden gebruikt tijdens geschiedenis. Toch de zedelijkheid van de tieners of jongvolwassenen van midden 14de eeuw. Hoe dat wij ons nu gedroeg was voor hen ondenkbaar.
“Wel we leven niet meer in het verleden, je moet je geest ook aanpassen aan deze tijd,” antwoordde ik vastberaden. Ik kuste hem nogmaals maar hij kuste niet mee.
“Nee,” zei hij nog eens.
“Oké, niet nu dan,” reageerde ik daarop. Ik ging voet bij stuk houden. Hij keek even raar maar knikte toch.
“Deal,” besloot hij. Ik glimlachte triomfantelijk en gaf hem een hand.
“Deal.” En ik kneep er even in ter bevestiging.
“Ik hou va…”
“Ja, ja, dat weet ik nog wel,” fluisterde ik net voor mijn lippen de zijne raakte. Deze keer voelde ik gewoon dat hij niet anders kon dan meedoen. Ik dwong hem om alle andere gedachten opzij te zetten en alleen maar aan ‘ons’ te denken. Ik denk dat ik daar toch redelijk in geslaagd ben. Want, ik herinner me helemaal niets meer van wat er na die ene kus is gebeurd…
De volgende morgen, liet ik Marcus lekker liggen in bed. Ik sloop naar beneden en schreef nog snel een briefje voor ik mijn schoenen aan trok.

“Liefste, Marcus.
Het spijt me dat ik je zo moet achterlaten.
Ik ben gewoon even naar Tyler, even zien of ik wel informatie krijg, die jij nog niet hebt gekregen. We zitten nu eenmaal in hetzelfde schuitje. Als je niets meer van me hoor, weet dan dat ik van je hou
Liefst, Kimberley xxx

Ik legde het brief vlak naast de koffiezet en de waterkan. Dat zou hij toch moeten vinden. Ik trok de deur voorzichtig achter me dicht en startte met goede moed aan mijn ‘ochtend wandeling’. Hier zijn had wel zo zijn voordelen. Ik merkte dat ik sneller kon lopen of wandelen zonder vermoeid te worden. Na een uurtje goed doorstappen voelde ik me eigenlijk pas wakker. Ik wist nog van mijn eerdere reis dat het huis van Tyler vlak naast dat van Maaike lag en van de laatste wist ik waar het lag. Ik zag het naambordje van de straat al staan toen ik plots een raar gevoel kreeg in mijn buik. Ik draaide me om, om te zien of er iemand achter me stond; niemand. Vreemd. Ik liep door tot bij Maaikes huis. Daar belde ik aan in de wetenschap dat die twee zeer regelmatig bij elkaar waren. De moeder van Maaike; nam ik aan, deed open.
“Hallo, waarmee kan ik u van dienst zijn, mejuffrouw?” vroeg ze beleefd.
“Goedendag, ik hoopte eigenlijk van wel. U bent toch de moeder van Mariana?” vroeg ik op mijn mooiste. Ze knikte kort en riep naar achteren dat Maaike naar de deur moest komen.
“Dankjewel,” zei ik nederig. Ik zag Maaike met Tyler aan haar arm de trap af lopen.
“Hey!! Dag Kimberley!! Wat is er?” vroeg Maaike bezorgd.
“Nene, er is niets met ons,” beantwoordde ik haar schreeuwende gedachte, “ik kom eigenlijk voor Tyler.” Hij keek me argwanend aan maar leidde me toch naar binnen.
“Ga maar zitten,” bood hij me voorzichtig aan. Ik knikte even met mijn hoofd.
“Wat wil je weten?” vroeg hij, “gaat het over gisteren?” Ik knikte nogmaals.
“Ja, met zekere woorden wel. Het gaat over je vader.” Ik wist niet wat ik kon verwachten maar dit leek er in ieder geval niet op. Hij bleef muisstil zitten en dwong me om naar zijn herinneringen te kijken. Ik kon er kop noch staart van maken. Toen hij me weer los liet zei hij dwingend:
“Niets is nog wat het lijkt, je kunt niemand hier vertrouwen. Blijf bij mijn vader uit de buurt, anders kan het goed zijn dat je binnenkort onder de blote hemel kunt slapen. Ga nu.”
Ik begreep hem niet, maar geloofde hem wel. Mijn zoektocht naar mijn vader zal niet langs een recht pad gaan, dat wist ik nu al zeker. Al de hindernissen die ik zou tegenkomen, en liefst zou overslaan, wist ik nog steeds niet wat er zal gaan gebeuren. Ik wou dat, als ik dit niet zou overleven, voor altijd van Marcus kon houden. Na enkele uurtjes achter de toonbank hebben te staan bij de bakkerij kon ik eindelijk terug naar Marcus. Hoopte ik.

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen