Ik zucht en gooi de tassen ook de kast in. 'Ik ben je lieverd niet.' 'Je lijkt er geen moeite mee te hebben.' Oke, nog even en ik knuppel hem zo hard het raam uit dat hij de Pacific in vliegt. 'Dat komt, Jesse, omdat ik me probeer te beheersen.' Hij lacht en kijkt mij over zijn schouder aan. 'Dan moet je echt harder proberen.' Met een fractie van een seconde zit ik gehurkt voor hem en duw hem hard tegen de muur aan. 'Luister jij eens goed dooie pier. Als jij zo door gaat, ga ik harde maatregelen nemen waardoor jij voor eens en altijd uit deze kamer, uit dit huis, zelf van deze aardbol af bent!' Ik was blij dat 'normale' mensen het niet merken wanneer ik met geesten praat, het was eigenlijk via gedachten, maar voor ons 'niet normale' was het als een gewoon gesprek. Mijn ademhaling gaat onregelmatig en merk op dat Jesse mij bekijkt. 'Kijk niet zo wil je.' Zeg ik wat zachter en vertrek mijn gezicht en ga zitten met mijn rug tegen de muur aan. Ik kan het niet helpen, maar mijn ogen vallen op zijn buik waar écht een wasbord zat. 'Dan moet jij mij niet bekijken.' Ik kijk hem aan en dan snel naar buiten, mompelend dat hij was begonnen en probeer niet te blozen. 'Je moet misschien met alles harder proberen.' 'Wat?' Ik kijk hem niet begrijpend aan. 'Beheersen, niet blozen.' Grijnst hij en laat zijn linker been langs de buitenmuur hangen, het raam stond immers open. Shit, hij heeft gelijk, en daar hield ik niet van, mensen die gelijk hadden, vooral wanneer ze niet eens meer eens leven! Ik had veel liever dat ik gelijk had. Mijn ogen letten op de horizon, de zon lijkt in het midden van de lucht te hangen. 'Allistor.' Op mijn naam reagerende kijk ik om naar de deur, maar snap al snel dat het Jesse was. 'Wat?' Hij glimlacht weer en ik kan het niet helpen, maar glimlach ook. Verdomme! Hij deed wat met me. Het zou me niks verbazen als hij in zijn tijd een perfecte charmeur zou zijn geweest, iemand die net zolang door gaat totdat hij heeft wat hij wilt. Hij negeert mijn 'wat' en strekt zijn benen langs die van mij zodat ik 'ingesloten' zit. Op de gang klinken de enthousiaste stemmen van mijn broer en stiefbroers die voorbij rennen. Raar genoeg blijft Jesse waar hij is. 'Verdwijnen jullie niet wanneer er iemand komt?' 'Meestal wel, maar ze komen jou kamer nu niet in, geen reden om weg te gaan.' Ik zucht en leg mijn hoofd tegen de muur aan. Misschien zou ik hem aardiger moeten benaderen? Het ziet er niet naar uit dat hij een van die vreselijk irritante geesten is en hulp zocht hij niet, maar dat betekende nog niet dat ik met hem mijn kamer wilde delen. 'Zeg, Jesse.' Begin ik en kijk hem weer aan en trek zijn aandacht des te meer door met mijn tenen tegen zijn buik aan te drukken. 'Wat?' Grijnst hij naar mij en voel zijn schoenzolen een paar keer tegen mijn heupen aantikken. 'Waar ben jij wanneer, tja, je niet..' God hoe moest ik dit nou goed vragen? 'Wanneer je nergens te bekennen ben?' 'Overal en nergens.' Glimlacht hij en ik trek een vreemd gezicht. Dit maakte mij verwarrend.

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen