26.
Alsnog duurde het een eeuwigheid voordat ik sliep. Morgen was ik precies een week van huis. Slechts zeven dagen was ik verwijderd van mijn huis, mijn school, mijn familie en de paar mensen die ik mijn vriendenkring noemde. Het was alsof het een andere wereld was. Iets heel ver weg, onbereikbaars. Hetgeen dat Loitsche altijd voor me geweest was.
Ik wist goed dat deze week mijn leven voorgoed veranderd zou hebben. Ik had geen idee hoe lang ik was blijven hangen in mijn liefde voor Bill wanneer ik dit niet meegemaakt had. Maar Bill als mens was niet leuk. Hij was een fantasie, een ster. Een idool waar ik tegenop keek en die ik kon aanbidden. Geen jongen die kampte met gevoelens, die zijn moeder in de steek liet voor zijn eigen roem, geen leugenaar. Ik had een volledige afkeer van hem gekregen. Die verdomde letters op mijn pols.
Aan de andere kant wist ik dat ik nu de kans niet meer had om onrealistisch te zijn. Het was zo gemakkelijk geweest om te denken dat alles goed zou komen wanneer ik Bill zou ontmoeten. Maar Bill was maar een sterveling. Een jongen met een huis en familie. Ik zou nooit meer hetzelfde naar hem kunnen kijken.
Ik droomde dat hij doodging en ik werd huilend wakker.
De Bill in mij was gestorven. Ik zou niet meer trots zijn als mensen zeiden dat ik niet bestond zonder Bill. Als ze zeiden dat hij nou eenmaal bij me hoorde. Niet als persoon maar als deel van mij. Als een ziekelijke obsessie, iets kinderachtigs waar ik veel te ver in was gegaan. Wat deed ik eigenlijk in Loitsche? De waarheid zoeken? Nou, die had ik gevonden. Maar of ik er nou blij mee moest zijn wist ik niet.
De tweede keer dat ik wakker werd, was het licht in de kamer aan en stonden er twee mensen naast mijn bed te overleggen. Ik knipperde verdwaasd met mijn ogen. “Wat is er aan de hand?” Ik had het onaangename gevoel alsof er iets ergs gebeurd was. Misschien was er wel ingebroken. Misschien was Tom wel thuisgekomen en wilde hij graag zijn eigen bed in. Maar aan de slaapkleding van Gordon en Simone te zien was het nog midden in de nacht. Stond de politie voor de deur? Was ik gevonden?
Toen er niets gezegd werd volgde ik moeizaam tot het punt waar ze hun blikken hadden laten rusten. Dit was nog veel erger.
In een reflex draaide ik mijn pols om en greep met mijn andere hand mijn arm vast. Alsof ik nu nog kans had iets te verbergen.
Het duurde een pijnlijke tijd voor ik Simone aan durfde te kijken. Ze schudde haar hoofd. Ik vond het niet erg als mensen boos op me waren, of zich aan me irriteerden. Maar blikken van teleurstelling – die raakten me. Precies zoals dat nu gebeurde.
Ik wist dat ik nu niet doodleuk in Tom’s bed kom blijven liggen en ik kwam voorzichtig overeind. Ik durfde me niet echt te bewegen. Ik zou het liefst onzichtbaar zijn. Ik keek Simone vluchtig weer even aan. Haar blik was veranderd, dit keer wel naar een vreemd soort woede. “Mijn huis uit.” Ze draaide zich om en liep de kamer uit. Gordon sloeg de deur dicht. Ik had medelijden met mezelf.
Het was half 5. Opnieuw dat tijdstip. Ik haatte het. Met heel mijn hart. Ik moest gewoon iets hebben om te haten.
Het duurde niet lang voor ik mijn spullen bij elkaar had. Mijn iPod was nog steeds leeg. Mijn beer ging als laatste mijn tas in. Hij had geen naam meer nu.
Ik durfde niets te eten te pakken voor ik wegging. Ik had het gevoel alsof ik het beste zo snel mogelijk kon vertrekken. Vertrekken zonder ook nog maar één keer naar Bill’s kamer te kunnen kijken. Zonder zijn spullen nog eens aan te raken. Zonder goed in me op te nemen hoe zijn kamer rook. Waarom zou ik ook… Het was Bill maar.
Aan het feit dat de deuren en poort opengedraaid waren maakte ik op dat er net al iemand naar buiten was geweest. Blijkbaar hadden ze me niet meer willen zien. En ik wilde ook niet meer gezien worden. Ik wilde verdwijnen. Of nooit bestaan hebben – dat nog liever.
Toen ik de houten poort achter me dicht had gemaakt liep ik 5 meter en draaide me weer om. Ik stond weer buiten het huis. Buiten de tuin zelfs. In het gebied waar elke fan kon komen. De plek waar alle meisjes om Bill’s huis hadden gezwermd in een hoop een glimp van zijn familie op te vangen. Ik zag het naambordje met de twee katjes en de brievenbus. “Bahnhofstraße 19.” Het had ooit zo magisch geklonken.
Ik voelde me op alle mogelijke manieren leeg terwijl ik in het donker de straat weer af liep. Anderhalf uur duurde het voordat ik het station van Angern had bereikt en ik had geen idee hoe ik moest vinden welke trein ik moest nemen. Ik wilde het niet vragen. Ik wilde niet dat iemand mijn bestaan nog op zou merken.
Eindelijk zat ik uren later in de trein. Het leek tegelijkertijd alsof ik zweefde en alsof ik loodzwaar was. Alsof ik niet meer kon bewegen, hoe graag ik het ook wilde. Ik was ervan overtuigd nooit meer een normaal leven te kunnen leiden. Bill was mijn leven en nu was ik niets meer. Ik was dood vanbinnen. Ik haatte mezelf, ik haatte hem. Ik wist niet wat erger was.
Uren en uren gingen er landschappen aan me voorbij waar ik naar keek, maar die niet tot me doordrongen. Mijn hoofd leek vol stof te zitten. Ik schoof mijn oude simkaart in mijn telefoon. Ik zuchtte. Er kwamen geen smsjes binnen. Vaag stond me er iets van bij dat smsjes slechts 24 geldig waren. Gisteren had niemand meer aan me gedacht. Misschien was ik wel vergeten.
Om 10 uur had ik de moed verzameld mijn vader te bellen. Het duurde slechts seconden voordat hij opnam. “Waar ben je?!” Ik bleef rustig. “Ik kom naar huis.” Toen hing ik op. Ik wilde niet praten.
Ik dacht aan Simone. Hoe zij zich nu moest voelen. Ik had tegen haar gelogen en het was geen leugentje om bestwil. Ze had een fan dingen verteld die persoonlijk waren. Me foto’s laten zien die niemand ooit gezien had. Een freak op Bill’s kamer laten slapen. Ik schaamde me zo.
Ik had gelogen. Ik had andermans aantekeningen gelezen. Ik had iemand valse troost geboden, en wat misschien nog wel het ergste was: ik had mijn eigen ouders in de steek gelaten. Ze een week lang in angst thuis laten zitten zonder dat ik een goede reden had gehad om weg te lopen. Ik wilde naar Bill toe. Maar wat was dat voor fout… Hoe had ik ooit kunnen denken dat ik er iets mee zou bereiken? Hoe kwam ik erbij hem boven mijn familie te verkiezen? Waarom deed ik nu hetzelfde als hij met zijn moeder deed… Het kwam in ieder geval op hetzelfde neer.
Nog nooit had ik zo veel tranen gezien als toen ik thuis kwam. Het leek alsof niemand boos was, alsof ik was vergeven door terug te komen. Er werd niets gevraagd. En ik stond daar maar, niet lettend op alle armen om me heen en kussen op mijn haren. Ik staarde naar mijn huiskamer, de meubels die me vertrouwd waren geweest en die nog precies hetzelfde waren als toen ik vertrok. Hoe kon het dat de wereld niet veranderd was? Hoe kon het dat alles gewoon door was gegaan terwijl mijn wereld vergaan was? Wat was mijn leven nog waard zonder Bill… Hij was alles waar ik mee bezig was. Alles waar ik aan dacht. Mijn doel en mijn gedachten. Zonder hem was en had ik niets meer.
De dag leek eindeloos en haast iedereen die ik kende kwam langs om… ja, waarom eigenlijk? Om me te bekijken? Ik was er zeker van dat mijn uiterlijk weinig veranderd was. Op die letters na, natuurlijk. Maar die waren goed verstopt, in de hoop dat ik er zelf niet meer naar zou hoeven kijken. Ik wilde geen mensen om me heen. Ik wilde in bed liggen en daar nooit meer uitkomen. Ik kon gewoon niet meer.
Om elf uur lag ik onder mijn eigen dekens. Ze roken naar mij. Naar wasmiddel en een wierookachtige geur. Ik had het zelf nooit zo geroken. Ik kon er niet omheen dat elke vierkante centimeter van mijn muren beplakt was met zijn gezicht. Dat gezicht dat me zo vertrouwd was en dat naar me luisterde en me begreep. Ik viel met mijn vingers tegen zijn papieren wang in slaap.
De volgende dag had ik veel uit te leggen en ik vertelde maar mijn halve verhaal. Ik vertelde over Els, en over Vera, en over Loitsche. Maar geen woord over het huis. Niet over Simone of Gordon of Scotty. En ik zei dat het een geweldige ervaring was en dat het me speet.
Uiteindelijk werd het maandag en ik kon niet anders dan mijn leven weer op te pakken. Mijn huis voelde weer als thuis. Het was ondertussen nog maar een herinnering, en toen ik om 7 uur mijn wekker uitdrukte had ik niet het gevoel alsof ik ooit weggeweest was. Ik trok de dekens een stukje verder over mijn schouders omdat ik er nog altijd een pesthekel aan had om op te staan. Mijn wijsvinger legde zich tegen Bill’s onderlip, die, zoals gewoonlijk, gewoon als glad papier voelde. “Ik hou van je, Billy.”
Reageer (2)
SCHITTEREND meer kan ik er niet over zeggen(flower)
1 decennium geledenDit was in 1 woord PRACHTIF!
1 decennium geledenJe schrijfstijl is mooi en intrigerend. Je beschrijft alles zo goed alsof ik zelf daar sta. Als is zo goed verwoord, dat ik alle emoties zelf ook voel. Het verhaal op zich, vind ik gewoon weg geniaal. Eigenlijk weet ik niet eens hoe ik het zou moeten beschrijven met woorden.
Ik wil bij deze bedanken voor de leuke uren die ik besteed heb aan jou verhaal te lezen. Er worden zelden zulke diepgaande verhalen geschreven.
<3.