Mijn warme adem blies kleine wolkjes in de lucht. De koude wind waaide door de al half verdorde heide. In de verte lag een klein dorpje. Het was allang lente, maar dat kon je aan niks merken. Ik kroop wat verder terug in mijn warme mantel. Het was hier altijd beter dan in het landhuis. Daar was het donker en ook erg koud. Ik was er alleen. Hier niet, hier was ik met Fidelity. Ik was een met de wind en met de heide.
De kerkklokken, afkomstig van het kleine dorpje, begonnen te luiden. Het was nog ver op de heide te horen. Ik telde de slagen. Een, twee. Geschrokken sprong ik op. Het was al twee uur! Ik floot op mijn vingers en Fidelity galoppeerde naar me toe. Ik sprong in het zadel en reed over een smal pad terug naar het landhuis. Mijn mantel wapperde achter mij aan. Ik kwam aan bij het punt waar het kleine pad samenvoegde met de grote weg. Plotseling sprong Fidelity met een grote sprong voor een koets die met een noodgang aan kwam rijden. De koetsier trok met alle kracht die hij in zich had aan de teugels. De zwarte koetspaarden stopten net op tijd en Fidelity steigerde. Ik kalmeerde haar. 'Kun je niet uitkijken, zwerver!' riep de koetsier. Ik verstopte me verder onder de kap van mijn mantel. De koetsier sloeg met zijn zweep in de lucht en de paarden kwamen weer in beweging. Ze stoven langs me het pad af, waardoor er stof opvloog. Zodra de wagen uit het zicht was spoorde ik mijn paard weer aan. In de verte doemde het grote landhuis al op. Ik reed de binnenplaats op en steeg af. Fidelity werd meteen meegenomen door de stalhulpen. 'Juffrouw, u bent laat. Kom alstublieft zo snel mogelijk mee andere kleren aantrekken,' smeekte Rhian. Ik knikte. 'Is moeder kwaad?' vroeg ik terwijl ik haar volgde naar mijn kamer. Rhian schudde haar hoofd. 'Ik heb haar gezegd dat u in bad zat omdat u een frisse verschijning wilde zijn voor de gasten,' antwoordde ze. We liepen mijn kamer in, waar ik werd bestormd door verscheidene kamermeisjes. Ze trokken mijn japon uit, zetten mijn korset strakker, trokken aan mijn haar en smeerden make-up op mijn gezicht. Rhian kwam aangetrippeld met een mooie, paarse jurk. Ze hielp me met aantrekken en bekeek me trots. 'U ziet er prachtig uit. Nou, hup hup!' Ze duwde me de gang op. 'Maak alstublieft een goede indruk op de gasten, anders word uw moeder boos,' riep ze me achterna terwijl ik door de gang liep. Ik kwam voorbij de spiegel, maar ik nam de moeite niet om te kijken. Ik zou straks wel aan de gezichten van mijn moeder en de gasten zien of ik er goed uitzag. Rhian zei altijd dat ik er geweldig uitzag, zelfs als ik vodden zou dragen.
'Oh, gelukkig juffrouw, u bent er,' zei onze butler toen ik bij de salon kwam. Hij opende de deuren voor me. Zodra ik binnenliep verscheen er een glimlach op het gezicht van mijn moeder. 'Dit is mijn jongste dochter, Aurora,' zei ze terwijl ze zich op een man en een jongen in de kamer richtte. De man had zwart, warrig haar en grijze ogen. De jongen had dezelfde ogen, maar lichtblond haar. Het was hoogst ongebruikelijk dat het twee mannen waren. Mijn moeder nodigde meestal vrouwen uit. De ogen van de jongen gleden over mijn lichaam naar beneden, waarna ze zich in mijn ogen boorde. Ik keek weg, wat een bescheiden indruk opleverde. Arabella aanschouwde het geheel met een jaloerse blik. Ik zag er blijkbaar mooier uit dan ik had verwacht. 'Lieverd, dit zijn meneer Thorson en zijn zoon Duncan. Neem alsjeblieft plaats,' zei mijn moeder zachtaardig. De jongen grijnsde naar me. Zijn vader stootte hem aan, waarna ik hem hoorde hij fluisteren: 'Duncan! Kijk normaal! Let op je manieren!' Ik negeerde ze en ging naast Arabella zitten. 'Was je weer te laat?' fluisterde ze. Ik knikte beschaamd, ze kende me veel te goed. Soms kon Arabella zich gedragen als een kreng, maar soms was ze ook de grote, beschermende zus. 'Meisjes! Niet smoezen, dat is onbeleefd,' zei mijn moeder met een hoge stem. 'Sorry, moeder,' zeiden we tegelijkertijd. 'Sir Thorson heeft ons uitgenodigd om een maand op landgoed Thorson door te brengen,' kirde mijn moeder verder. Ze was duidelijk in een vrolijke bui. 'Het is niet zo groot als het landgoed van de familie Adkyn, maar ik weet zeker dat jullie het naar jullie zin zullen hebben,' zegt sir Thorson met een brede lach op zijn gezicht. Arabella lachte terug en wierp verscheidene blikken op Duncan, die, tot haar verbijstering, niet terug keek, maar verveeld voor zich uit staarde. 'Ik denk dat Duncan jullie prachtige dames wel wil leren kennen,' ging sir Thorson verder. Duncan keek op en grijnsde naar mij. 'Excuseer ons, maar volgens mij hoor ik Rhian ons roepen,' zei Arabella met een lichtelijk boze ondertoon in haar stem. Ik begreep de stille hint en liep samen met haar de gang op. 'Wat is er?' vroeg ik zodra we op de gang stonden. 'Weet je waarom zíj er zijn?' vroeg mijn zus. Ik schudde mijn hoofd. Ze rolde met haar ogen. 'Sir Thorson is opzoek naar een goede bruid voor zijn zoon. Duncan is pas 17 geworden. Hij vond ons geschikte kandidaten.' Ik bekeek haar gezicht. 'En jij ziet hem wel zitten,' zei ik. Haar wangen werden rood. 'Misschien,' mompelde ze. Ze wierp een blik op een grote staande klok. 'Kun je tegen moeder zeggen dat ik weg ben? Ik ga me alvast omkleden voor het verjaardagsfeest van Florence.' Ik knik en loop terug naar de salon. 'Waar is Arabella?' vroeg mijn moeder. 'Ze is zich aan het omkleden voor het feest van vanavond,' antwoordde ik. Mijn moeder richtte zich op sir Thorson. 'Heeft u misschien zin in een rondleiding over ons prachtige landgoed?' vroeg mijn moeder. Sir Thorson stemde in en al snel zaten alleen Duncan en ik nog in de kamer. Moeder wilde waarschijnlijk dat we elkaar “beter zouden leren kennen”. Ik haatte het om met vreemden te praten. Dezelfde grijns van eerder verscheen op Duncans gezicht. 'Dus... Wat vind je leuk om te doen?' begon hij. 'Ik speel viool.' Hij keek me aan alsof er spontaan vleugels uit mijn rug groeiden.'Je hebt een prachtige stem. Zing je ook?' was zijn tweede vraag. Dit was de reden dat ik liever niet met vreemden praatte. Altijd dezelfde opmerking, gevolgd door dezelfde vraag. 'Nee,' antwoordde ik bot. Hij lachte. 'Een prachtige stem voor een nog mooiere dame.' Ik voelde het bloed naar mijn wangen stromen. Ik keek weg. Met zijn hand duwde hij mijn kin omhoog. Zijn grijze ogen haakten zich in de mijne. 'Je ogen zijn apart. Mooi apart,' fluisterde hij. Zijn hand liet mijn kin los en dwaalde, net zoals zijn ogen, naar mijn nek waar de fonkelende amethist hing. Ik sloeg zijn hand weg. 'Blijf ervan af,' fluisterde ik. Hij herstelde zich snel. 'Sorry, ik wist niet dat het zoveel voor je betekende.' Ik hield de ketting in mijn hand geklampt. 'Weet je al van het idee van onze ouders?' vroeg hij. Ik knikte. 'Ik denk dat jij en Arabella een mooi stel zullen worden,' antwoordde ik. Duncans gezicht vertrok. 'Dat was niet precies wat ik bedoelde,' mompelde hij. Een lange stilte volgde. Ik schrok op door de deur die met een dreun werd open gegooid. Arabella kwam binnengelopen. Ze zag er prachtig uit. Snel rende ik langs haar, weg van Duncan. 'Waarom gaat ze weg? En waar gaat ze heen?' hoorde ik hem nog zeggen. Wat Arabella zou zeggen wist ik al. Ze zou hem vertellen dat ik het haatte om met vreemden te praten. Ze zou hem vertellen dat ik op weg was naar de heide, waar ik tot zonsondergang zou blijven. Geen van die dingen was gelogen, maar Duncan zou op me afknappen, wat Arabella's kansen zou vergroten. Het raakte me niet. Ze had gelijk en mensen zouden me moeten respecteren om wie ik ben. Niet dat ze dat ooit zouden doen. Zuchtend liep ik de stallen in, naar Fidelity. Geschrokken stopte ik met lopen. Voor Fidelity's box stond de koetsier van eerder. Hij keek op. 'Het spijt me ontzettend van eerder, milady.' Verbijsterd staarde ik naar de man. 'Ik had u nooit zwerver mogen noemen,' ging hij verder. 'Uw excuses is aanvaard,' zei ik met een kleine glimlach. 'U heeft een prachtig paard. Het is duidelijk dat ze wordt verzorgd met veel liefde,' merkte de koetsier op. 'Dank u. De koetspaarden zagen er ook erg verzorgd uit,' antwoordde ik. Hij lachte naar me. 'U doet me denken aan de jongen die voor ze zorgt.' 'Waarom?' vroeg ik nieuwsgierig. 'Als ik zo brutaal mag zijn; uw glimlach is nep. U bent niet gelukkig, u doet alleen maar alsof. Maar uw ogen en stem zijn puur,' was zijn antwoord. Mijn mond viel open. Die man had in een zin het onbekende gevoel dat ik al jaren had omschreven! Hij lachte nu zijn tanden bloot. 'Ik heb gelijk, hè?' Beduusd knikte ik. 'Dysmas trok hetzelfde gezicht,' vertelde hij. 'Dysmas?' vroeg ik. De koetsier knikte. 'Ik vertel u het verhaal wel als u en uw familie op het Thorson landgoed zijn.' Hij rekte zich uit. 'Ik moet mijn paarden weer inspannen.' Ik draaide me om naar Fidelity die vrolijk met haar hoofd schudde. ‘Zullen we naar de heide gaan?’ fluisterde ik waardoor het paard nog drukker werd. ‘John, kun je Fidelity’s tuig voor me halen?’ vroeg ik aan de voorbijlopende stalhup. ‘Natuurlijk, direct, milady,’ was zijn antwoord waarna hij wegrende alsof de waakhond hem achterna zat. De koetsier had inmiddels zijn roetzwarte paarden uit de stal gehaald. John kwam met het tuig in zijn armen en een rood hoofd aangelopen. ‘Dank je, John.’ Hij knikte en liep weer weg, wetend dat hij beter niet kon helpen met opzadelen. Niemand anders dan ik kon haar opzadelen. De laatste stalhulp die dacht mij een dienst te kunnen bewijzen was helemaal in elkaar getrapt. Er waren 7 mensen nodig om Fidelity te stoppen. De arme man had beide benen op drie verschillende plaatsen gebroken, een aantal gebroken ribben, zijn rechterarm gebroken, een gebroken kaak en hij was bedekt met blauwe plekken. Vanaf dat ongeluk ontweken alle stalhulpen Fidelity. Ik kon het haar niet kwalijk nemen, want als veulen was ze zwaar mishandeld. Ik was de enige die ze vertrouwde. De stalhulpen konden haar wel voeren of poetsen, maar zodra ze met een zadel in haar stal kwamen werd ze gek. Fidelity duwde ongeduldig met haar neus tegen mijn wang om me wakker te schudden. Ik glimlachte, legde het zadel op haar rug en deed het hoofdstel om. Ik haalde mijn zwarte mantel van het haakje naast de stal en sloeg hem om. De warme mantel rook naar nieuw hooi en paard. Ik nam Fidelity aan de teugels mee naar buiten. Hier en daar groeiden al kleine krokusjes. Het was een lange winter geweest, maar er hingen al weer kleine, groene blaadjes aan de bomen. Opgewonden stond Fidelity te trappelen. Ik besloot haar niet langer te laten wachten en sprong op haar rug. Ik hoefde mijn benen nauwelijks aan te leggen of ze stoof al weg. Ik voelde hoe haar hoeven dreunden op de grond. De wind raasde om me heen, waardoor ik het gevoel had dat we opstegen. Ik staarde naar de wolken. Hoe zou het zijn om daar te leven? Je zou in ieder geval nooit meer last hebben van regen, en de zon zou er altijd schijnen. Het zou voelen als mijn thuis, schoot er door mijn hoofd. Ik schrok van mijn eigen gedachten. Ondertussen minderde Fidelity vaart. Ik kon de plek zien waar het smalle pad overging in de wilde heide. Ik steeg af en Fidelity begon aan het nieuwe gras te knabbelen. Ik ging op een heuveltje zitten nadenken over mijn gedachten. Had ik het hier echt zo slecht dat ik weg wilde? Ik had eten, onderdak, een heleboel spullen en ik kreeg genoeg liefde van Rhian en Fidelity. Ik zat niet te wachten op een of andere held op sokken met heel veel geld die zei dat hij je alle liefde in de wereld zou geven als je met hem trouwt. Een gladjanus, zoals Duncan. Hij viel op je uiterlijk, maar als het om je innerlijk ging rende hij al weg. Geloof me, Duncan was niet de eerste die ons had gekozen als kandidaten om zijn toekomstige bruid te worden. Iedereen in de omgeving kende de “beeldschone dochters van weduwe Adkynn, die al bijna op huwbare leeftijd waren”. Ik kon het de man die altijd bij de brug stond nog horen zeggen. Er waren zelfs mannen van over de zestig naar het landgoed gekomen, maar zij kwamen eerder voor een bruidschat dan voor een bruid.
Plotseling begon Fidelity waarschuwend met haar hoeven op de grond te stampen. ‘Je hebt een mooi paard,’ hoorde ik de stem van Duncan. ‘Wat doe je hier?’ Het klonk botter dat ik bedoeld had. ‘Ik wou je vaarwel zeggen.’ Er viel een kleine stilte. ‘Arabella heeft me alles verteld,’ ging hij verder. ‘Maar het maakte me niks uit. Ik wil dat jij mijn bruid word.’ ‘Ik ben nog niet op huwbare leeftijd,’ zei ik. ‘Dan wacht ik,’ antwoordde hij. ‘Je kent me niet.’ ‘Dan leer ik je kennen.’ ‘Je wilt me niet kennen,’ bleef ik koppig volhouden. Toen barstte hij los. ‘Doe verdomme niet alsof je beter kan krijgen!’ schreeuwde hij. Ik kneep mijn ogen dicht, hopend dat zijn ruwe stem dan minder hard zou klinken. Er viel een nieuwe stilte. Duncan kwam naast me zitten. ‘Het spijt me. Het is gewoon dat ik nog nooit een meisje zoals jou heb ontmoet. Ik denk,’ hij stopte even met praten en leek te zoeken naar woorden. ‘dat ik van je houd.’ Ik wist het. Hoopvol keek hij me aan. ‘Ik zal opnieuw met je praten als je het meent,’ antwoordde ik. ‘Ik zal op dat moment wachten, en als het er is zal ik het voor eeuwig koesteren.’ Hij plukte een groeiende krokus uit de grond en hield het voor mijn neus. De bloemblaadjes waren blauw, maar aan de onderkant was nog een randje groen te zien. ‘We zullen opnieuw spreken voordat de bloem sterft.’ Hij drukte de bloem in mijn hand en liep weg, mij alleen op de heide achterlatend.

Reageer (2)

  • Unofficial

    echt super verhaal
    snel verder(H)

    1 decennium geleden
  • Cieltje

    Super mooi halverwege d8 ik heeft ze dit wel egt zelf geschreven

    1 decennium geleden

Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen