Foto bij 2. Paarse jurk en rode maan

Alles veranderde die week. Ik was vijftien jaar oud en staarde in gedachten verzonken uit het raam. Mijn moeder kwam binnen. "Maiko," zei ze nors, "ik heb iets voor je." Ik draaide me om. In haar handen had mijn moeder een jurk. Zo te zien was hij een beetje mislukt, een afdankertje dat niemand wilde kopen, maar ik vond hem prachtig. Mijn moeder gebood me om me uit te kleden en de jurk te passen. Zo te zien had ze hem liever aan één van mijn zussen gegeven, maar was hij daar te klein of te groot voor. Hij zat me als gegoten. Ik danste naar Arthur om mijn jurk te laten zien. Hij glimlachte en zei dat hij hem prachtig vond. Lachend draaide ik me om en liep weg. "Wacht," zei hij, "Ik wil je iets geven." verbaasd liep ik weer naar Arthur toe. Hij haalde een pakketje tevoorschijn. Het was in een deken gebonden. Ik pakte het aan. "Maiko, ik wil dat je goed luistert," zei Arthur, "Dit is van levensbelang. Ik heb namelijk iets ontdekt, en een zeker iemand is dat te weten gekomen. Hij weet ook dat ik jou en Liwe het meest vertrouw van iedereen die ik ken. Er kan een dag komen dat jullie moeten vluchten. Ren dan door het bos totdat je aan de andere kant bent. En houd dit pakketje bij je." Aan de manier waarop Arthur naar me keek, zag ik dat ik geen vragen moest stellen, dus liep ik de kamer uit.

De dagen daarna verwisselde ik mijn jurk alleen met mijn nachthemd. Ik was er zo gelukkig mee dat ik op een dag zelfs in slaap viel zonder hem uit te doen. Die nacht werd ik wakker van geluiden in de stal. Ik stond op en liep naar buiten. Liwe volgde me. Samen liepen we de stal in. Daar stond Arthur. Hij zadelde Maan op. "Ga je weg?" vroeg Liwe. Arthur keek op. "Ja," zei hij treurig, "ik moet nu gaan. Voordat ze me komen halen." Ik pakte Liwes hand. Toen Arthur klaar was liepen we naar buiten. Het was kil. De sterren fonkelden en de volle maan stond rood aan de hemel. Arthur stond op het punt om op te stijgen, toen ze kwamen. Mannen met wapens en helmen die hun gezichten verborgen kwamen op ons af. Op het moment dat ze ons zagen schreeuwden ze en wezen naar ons. Vader kwam naar buiten, gevolgd door een blaffende hond. In de deuropening stond moeder met onze broers en zussen. Een paar broers renden naar buiten om de mannen weg te jagen. De mannen waren inmiddels bij Arthur aangekomen, en probeerden hem te grijpen. In het tumult dat daarop volgde konden Liwe en ik gemakkelijk wegrennen, het bos door. Blootsvoets renden we, en we stopten niet. We renden nog voorbij de nevelvelden en we renden door. Uiteindelijk bereikten we de rand van het bos, zagen een muurtje en gingen er tegenaan zitten. Meteen vielen we in slaap.

Reageer (1)


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen