De ochtend kwam sneller dan anders. De open gordijnen lieten het licht binnen en wekte me uit mijn moeilijk slaap. Mijn ouders hadden gemerkt dat ik het huis was uitgeslopen, maar hadden het voor deze ene keer door de vingers gezien. Ze wisten wat er zou komen en ze wisten dat ik afzag. Mijn moeder had me die blik gegeven, een blik die meer zeiden dan duizenden woorden. Ze las de angst in mijn ogen en hoopte dat ik niet eronder ging gaan leiden. Mijn vader volgde haar, hij zou het verhaal die avond wel gehoord hebben. Mijn moeder zal hem gezegd hebben hoe moeilijk het voor me zou worden zonder hem, zonder mijn beste vriend. Ik had nooit geweten hoe afhankelijk ik van hem was. Het leek bijna alsof ik hem nodig had om verder te blijven leven. Zijn stem, zijn aanraking, zijn alles. Ieder deel had ik nodig om verder te kunnen gaan en alles ging nu weg gaan, misschien wel voor eeuwig. De belofte ‘voor eeuwig’ klonk nu als een grap, een excuus voor iets. Ik had moeten weten dat ‘voor eeuwig’ enkel in de sprookjes kwam en nooit in het echte leven. Ik voelde me zo stom, naïef op iedere manier. Hoe had ik het niet kunnen zien, maar hij zou nog komen, dat had hij belooft. Hij zou afscheid van me komen nemen. Hij zou nooit een belofte verbreken, net als die van ‘voor eeuwig’. Het betekende toch niet dat we nu geen vrienden meer waren, dat ik nu zielsalleen zou zijn. De bel ging beneden, wekte me uit mijn gedachten. Ik keek om naar de klok, ’11.03’. Vreemd.
Ik hoorde vaag het geluid van voetstappen op de trap en iets wat er achteraan kwam. Ik luisterde aandachtiger. Het waren wieltjes die de trap opgerold kwamen, gesleurd werden. Ik hoorde een zachte grom en kon niets anders doen dan lachen.
“Gij daar, met u houten poot en u zwarte haar. Kom te voorschijn of ik zal u moeten kielhalen!” schreeuwde ik en zette me recht. Haar lach werd duidelijker.
De deur ging op een kier staan,”Oja, piraat? Wel dat zou ik nog wel eens willen zien. U zal de plank lopen, verslonden worden door goudvisjes en u zal een hele dag K3 moeten zingen!”
“Oh nee,” zei ik dramatisch,”Ik geef me over!”
Haar zwarte haren verschenen door de deuropening, gevolgd door haar diep blauwe ogen en een glimlach.
“Dat is vreemd…” zei ze opeens. Ik keek haar verbaasd aan.
“De laatste keer ik hier was waren er nog posters van pokémon…” grijnsde ze.
“KIMEY!” schreeuwde ik en rende op haar af, klaar voor de aanval. Ze zette snel een stap naar voor en probeerde me te ontwijken, maar was te laat. We vielen neer op het wollige tapijt en haar koffer viel om. Onze lachen weergalmde door het huis, net zoals ze vroeger gedaan hadden.
“Waarom kom eerst hierheen?” vroeg ik verbaasd.
“Mijn ouders moeten de stad uit en je ouders vonden het goed als ik hier bleef… waw… je stapelbed is weg…”
Ik gniffelde,”Natuurlijk, na jij vertrok had ik die niet meer nodig. Weet je nog, je was meer hier dan thuis…”
Ze knikte, leek terug te denken aan die herinneringen. Het was jaren geleden dat ze terug was geweest. Een hele kindertijd lang. Ze had gestudeerd, als je het zo kon noemen.
“Dus…” lachte ze, de stilte doorbrekend,”Waar is Taylor?”
Ik voelde mijn hart weer een stukje breken. Ze sloeg zichzelf tegen het hoofd bij het zien van mijn blik. Ze had duidelijk met mijn moeder gesproken over het dat. Ze zou de regel gekregen hebben,”Praat niet over Taylor!” dat was logisch.
Ze legde haar hand op mijn schouder en keek me doordringend aan,”Gaat het?”
Ik knikte en toonde haar een glimlachje dat haar gerust hoorde te stellen, maar ze wist beter. Ze trok me in haar armen, beschermend van al de rest. Ik had gelukkig mijn tranen onder controle.
Ik duwde haar dan weer een stukje van me af en keek rond. “Waar wil je slapen?”
“Wat dacht je van, in jou bed?”
“Goed!” lachte ik. Ze stond op, liep naar de gang en kwam terug met haar koffer. Ik had nooit verwacht dat ze maar één koffer mee zou hebben, dat was zo niets voor haar.
“Waar is de rest?”
“Beneden, deze was de enige die ik kon dragen…” zo kende ik ze weer. Het voelde goed om haar terug te hebben, alsof er nu een deeltje van me terug was. Maar dan had je weer dat andere deeltje dat vertrok. Ze legde haar spullen op de plek die ik aanwees en hielp haar dan met de rest naar boven te dragen. Ze viel neer op het bed en staarde naar het plafond, voor minstens 10 minuten, en dan sprak ze weer.
“Ik ben verwondert dat je die piraten zinnen nog kent…” lachte ze opeens.

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen