Toen de les was afgelopen, liep ik met Zoë naar de Grote Zaal voor de lunch. ‘Zag je haar gezicht?’zei ze opgewonden. ‘Ze keek echt zo.’ Ze deed Paulina na. Ik kwam niet meer bij van het lachen. ‘En toen jouw gezicht, die zag er ongeveer zo uit.’ Toen deed ze mij na, en kwam ik al helemaal niet meer bij van het lachen. We gingen zitten. ‘Waar was je nou?’vroeg Zoë. ‘Ik was bij Hagrid, de terreinknecht. Hij woont vlak bij het kasteel, en hij kende mijn ouders.’ Ik keek naar de Lerarentafel. ‘Kijk, daar zit hij. Die grote met die baard.’ Hij zag me kijken en zwaaide. Ik zwaaide terug. ‘Hij is echt aardig. Ga de volgende keer anders mee.’ Ze kon geen antwoord geven, want ze had net een hap brood in haar mond. In plaats daarvan knikte ze. ‘Is goed.’zei ze later toen ze haar mond leeg had.
We hadden eerst een vrij uur voordat we Gedaanteveranderingen hadden, dus gingen Zoë en ik naar buiten. We liepen naar het meer, en ik vertelde dat er meerminnen in woonden. ‘Niet waar.’zei ze ongelovig. ‘Het is echt waar.’zei ik. ‘En in het Verboden Bos,’zei ik, ernaar wijzend, ‘daar wonen Eenhoorns en Centauren.’ Zoë keek nu nog ongeloviger. ‘Echt waar!’zei ik. ‘Geloof je me niet?’ ‘Erm. Neehee! Duh!!’ Ze lachte. ‘Die beesten bestaan niet eens!’ ‘Ik zou maar geen beesten zeggen tegen Centauren, die worden dan behoorlijk boos.’ Zoë en ik sprongen een meter de lucht in. ‘Rustig maar, ik ben het alleen maar.’zei een bekende stem. ‘Hagrid, je liet ons schrikken!’zei ik lacherig. ‘Hagrid, dit is een vriendin van me, Zoë. Zoë, dit is Hagrid.’ Ze schudden elkaar de hand. ‘Er wonen echt Centauren en Eenhoorns in het bos hoor.’zei Hagrid. ‘Kom mee, dan laat ik het jullie zien.’ We liepen naar de rand van het bos. Tussen de bomen door zag ik een zilverwitte glinstering. ‘Is dat een Eenhoorn?’vroeg ik, wijzend naar de schittering. Hagrid knikte. ‘Klopt als een bus. Dat is nou een Eenhoorn, dames. Verder in het bos wonen Centauren, maar die zou ik nu maar niet storen.’ ‘En waarom niet, Hagrid?’zei een stem achter ons. We draaiden ons om, en daar stond een wezen, half mens, half paard. ‘O, hallo Ban.’zei Hagrid. ‘Ik dacht dat jullie misschien liever niet gestoord zouden worden door twee eerstejaars.’ Hij wees naar ons. ‘Dag, ehm.. meneer.’zei ik tenslotte maar. Ik wist niet hoe je een Centaur aan moest spreken. ‘Aaahh..’zei hij. Ik keek hem vragend aan. ‘jij bent de dochter van Doris, niet?’ Ik knikte. ‘Ik zag in de sterren dat je op Zweinstein zou komen. Ik ken je moeder niet, maar ze moet een alleraardigst mens zijn.’zei Ban. ‘Oh, maar dat is ze ook.’zei ik. Ban glimlachte. ‘Dat geloof ik meteen. Ik heb weleens een glimp van haar opgevangen, een jaar of dertig geleden. Toen zat je moeder in haar zevende jaar op Zweinstein, en was de Heer van het Duister hier in het bos. Je moeder was daar ook bij, met haar moeder. Toen leek ze me al te aardig voor een dooddoener.’ Hij keek naar Zoë. ‘Jou ken ik helemaal niet.’zei hij tegen haar. ‘Maar ik heb geen tijd verder, ik moet gaan. Dag.’ Hij liep het bos in. ‘Geloof je me nu?’fluisterde ik in Zoë’s oor. Ze knikte. ‘Kom, dan krijgen jullie een kop thee van me.’ We liepen mee naar Hagrids huisje. We kregen ieders een kop thee. Hij bood dit keer geen pindarotsjes aan. ‘Welnu, waar was ik gebleven met vertellen… O ja.’ Hij ging verder met zijn verhalen over mijn ouders. Zoë en ik luisterden aandachtig, maar nu hield ik de tijd in de gaten. ‘O jee, is het al zo laat?’zei ik. ‘We moeten nu echt weg Hagrid, bedankt voor de thee. We komen snel weer eens langs.’ Zoë en ik gingen terug naar het kasteel, en we hadden genoeg tijd om naar de les te gaan.

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen