O55 || Cassian
Elliott vroeg Cas naar zijn plannen. Net toen Cas wilde antwoorden dat hij weinig op het programma had staan, maar vermoedde dat hij later die dag nog wel voor een trainingsronde opgehaald zou worden, werden ze onderbroken. Een van de medewerkers van het instituut stond in de deuropening. “Cas wordt verwacht bij de directrice,” zei hij enkel. Cas was niet verbaasd. Na de gebeurtenissen van de dag ervoor zou hij natuurlijk bij de directrice moeten komen. Ze zouden zich inmiddels gerealiseerd hebben dat hij echt niet tussen de anderen zou kunnen rondlopen. Misschien was zijn oude kamer (zijn oude cel) nog wel beschikbaar. Misschien zou dit de laatste keer zijn dat hij Elliott nog zou zien.
Wat dan van hun filmavondje?
De blik van de begeleider viel op het eten bij Cas. “Appels, Cas? Je weet dat je allergisch bent.”
Cas trok zijn schouder op, te moe om echt te geven om die appel. Hij kon geen planten in leven houden, hij had de pot al kapot laten vallen, en had nu ook zonder nadenken een appel gepakt. Het was Elliot die vooral reageerde op de woorden, door de appel buiten Cas’ bereik te leggen, alsof Cas zich juist nu op die appel zou storten om Een Punt te bewijzen.
“Je kent me, always living on the edge,” antwoordde hij. Always living on the edge… Hoe lang wel niet had hij die ene ruimte niet verlaten? Hoeveel jaar zat hij al niet afgesloten van de wereld, om iedereen om hem heen te beschermen? Hoeveel jaar waren de muren zijn veiligheid? Er was geen rand voor hem om op te leven, nergens in zijn buurt was een rand te vinden.
De reactie van Elliott leek de begeleider te amuseren. “Nou, Cas. Het lijkt erop dat iemand hier eindelijk vrienden aan het maken is. Wat een positieve ontwikkeling!”
Cas deed alsof hij zwaar gekwetst naar zijn borst greep. “Ik dacht dat jij mijn vriend was,” kaatste hij terug naar de begeleider die hij al zoveel jaar kende. Al zoveel jaar een van zijn weinige gesprekspartners was. “En je moet niet zo verbaasd doen, iedereen weet toch dat ik een zeer makkelijk geliefd persoon ben?” Alsof. Afstand was veiliger. Maar het porren naar elkaar, het sarcasme, dat was het patroon dat Cas de afgelopen jaren met de begeleiders ontwikkeld had. Zonder een antwoord af te wachten stond hij op.
“Ik zie je later,” zei hij tegen Elliot, voor hij meeliep naar de directrice.
--
Cas stond in de slaapkamer. Voor hem op bed lag een tas, waar hij nu een aantal kledingstukken in stopte. Zijn hoofd tolde nog van het gesprek dat hij met de directrice gehad had. Ze had hem meegenomen in de ontwikkelingen in de wereld. In hoe mensen met gaven in gevaar waren doordat ze opgejaagd werden. In hoe mensen zonder gaven degenen met gaven als een bedreiging zagen, hoe ze het instituut als een bedreiging zagen. Hoe mensen met gaven stierven, enkel door hoe ze geboren waren. Hoe ze probeerden om het instituut neer te halen.
Er waren vijanden, dat was iets dat zeker was. Mensen met geld en invloed die niet zouden stoppen voor iedereen in het instituut dood of opgesloten was. En toen Cas haar gevraagd had waarom ze hem dit allemaal vertelde, had ze diep gezucht. Had ze hem gezegd dat ze dit nooit met hem had willen delen, maar dat er geen andere keuze was. Ze hadden zijn hulp nodig. Het was een last die ze hem nooit zouden willen geven, maar het was hun enige uitweg. Ze moest hem wel vragen of hij zijn gave in wilde zetten voor het goede van het instituut.
En nu stond Cas hier in de slaapkamer een tas in te pakken met wat essentiële benodigdheden. Hij wist wat er van hem verwacht werd, wat ze hem vroegen. Iemand doden… Zou hij dat wel kunnen? Maar hij had geen keuze. Niet als hij niet wilde dat iedereen in dit instituut vernietigd zou worden. En als Cas dacht aan Elliott met zijn humor, met zijn zorgzaamheid, dan kon hij niemand toestaan om het instituut of hem pijn te doen.
Ze zouden hem vermommen in de auto, was er gezegd. Er zou een afspraak gepland staan met Cas onder een alias. Het enige wat hij hoefde te doen was de betreffende persoon een hand geven. En een man op leeftijd wiens hart het plots zou begeven? Dat hoorde nou eenmaal bij het leven.
De tas was dan ook voor noodgevallen. Stel dat hij daarna niet meteen terug naar het instituut kon, dat de chauffeur zou denken dat ze gevolgd zouden worden of er andere moeilijkheden waren, dan had hij spullen bij zich voor een overnachting in een hotel. Dus zocht hij kleding met lange mouwen, kleding die hem bedekten.
Want hoewel Cas de directrice verteld had hier klaar voor te zijn, was hij doodsbenauwd om straks die buitendeur uit te moeten stappen. Negen jaar lang had hij het gebouw hier niet verlaten. Misschien was dat nog wel enger dan de opdracht die hij uit moest voeren.
Er zijn nog geen reacties.