O39 || Cassian
Hij ademde niet. Hij ademde niet. Het was een constante mantra in Cas’ hoofd. Elliott had niet geademd en hij had geen andere keuze gehad. Dat moesten ze begrijpen toch? Hij had geen keuze gehad. Hij had Elliott moeten aanraken.
Met twee handen op zijn schouders werd Cas overeind geholpen. Er zaten meerdere mensen rondom Elliott om alle schade op te nemen. Cas zelf werd de ruimte uit geleid, weg van het spektakel. Het was beter zo, vertelde hij zichzelf. Ze hadden de tijd nodig om Elliott te onderzoeken.
Het voelde bijna niet echt aan, zoals hij door de gangen werd geleid. Zijn hersenen leken de situatie niet te bevatten van wat er zojuist gebeurd was. Van Elliott die ineen zakte, van hij die Elliott aanraakte. Van hem die Elliott niet had gedood. Elke stap die hij zette moest hij zijn voeten dwingen. Alles voelde zo zwaar aan, zo vermoeid. Alsof hij net een pittige berg beklommen had en zijn spieren protesteerden. Maar zijn spieren protesteerden nooit en kenden het begrip vermoeidheid bijna niet.
Het was het kantoor van de directrice waar hij heen werd geleid. Het voelde bijna onwerkelijk om zich daar in de stoel te laten zakken, de twee mensen die hem begeleid hadden aan weerszijden. Met zijn hand streek hij over de stoelleuning, tot een splinter in zijn vinger prikte. Met zijn duim drukte hij nogmaals op de splinter, waardoor deze zich verder in zijn huid begroef. Die pijn voelde echt. Dat was echt. Daar kon hij zich op focussen.
“Cas, wat is er gebeurd?” vroeg de directrice hem. Dit was het dan. Het moment waarop ze hem zouden vertellen dat hij al die tijd gelijk had gehad. Dat hij niet rondom andere mensen kon zijn en dat hij beter af was in zijn oude cel met enkel zijn boksbal als gezelschap. Het waren de woorden die hij al die tijd al had verteld, waar nooit iemand naar had geluisterd.
“Elliott… hij- hij- hij stortte ineen,” bracht Cas uit. De woorden verlieten zijn mond met moeite. Het kostte zoveel energie om zelfs die simpele woorden uit te spreken. Voor het eerst in zijn leven voelde het alsof Cas die energie niet had.
“Hij- hij ademde niet.”
“En toen?”
Cas beet op zijn lip. Hard. Hij proefde het bloed in zijn mond. Ook dat was echt. Ook daar kon hij zijn aandacht naar verplaatsen.
“Ik moest wel iets doen!” bracht hij uit. “Hij ademde niet en er was niemand en ik- ik kon niet anders. Ik probeerde hem te reanimeren, door zijn shirt heen. En ik riep wel om hulp, maar er was niemand.”
“Wat gebeurde er toen, Cas?” De directrice keek hem ineens met hernieuwde interesse aan. Het voelde voor Cas alsof hij een klein kind was dat zo een standje ging krijgen.
Nogmaals beet hij op zijn lip. Zijn tanden vonden de kleine wondjes met gemak nogmaals. De smaak van bloed bleef zijn mond vullen. Hij keek naar de grond terwijl hij antwoordde. “Ik gaf hem mond-op-mond,” mompelde hij. Hij wist dat hij dat nooit had mogen doen. Dat het een wonder was dat Elliott nog leefde en Cas niet als een stuiterend konijn door de ruimte ging door alle energie die door zijn lichaam pulseerde.
“Hoe voel je je nu, Cas?”
“Leeg. Op. Alsof alles moeite kost,” mompelde hij. Het was een sensatie die hij nog nooit eerder ervaren had.
“Ik weet dat ik het nooit had moeten doen. Ik heb hem in gevaar gebracht. Alweer. Het had zo anders kunnen aflopen. Ik zou niet meer om hem heen moeten zijn.” Hij keek zo mogelijk nog meer dan de grond dan ervoor. Was er een gradatie in hoe hard iemand naar de grond kon staren? “Ik zal mijn spullen pakken en terug naar mijn cel gaan,” mompelde hij.
De directrice knikte begrijpend. Ze zag eruit alsof zij meer begreep van de situatie dan Cas op dit moment deed. “Ik denk niet dat dat nodig is.”
Met een ruk keek Cas op. “Je weet wat ik kan doen!” riep hij uit. “Je weet hoe dit had kunnen aflopen!” Laat me terug gaan naar die eenzame cel. Laat me niet langer in die angst leven dat ik iemand zeer had kunnen doen. Hij wilde zich niet meer zo bang voelen de gehele tijd.
De mannen pakten hem weer bij zijn schouders – nog steeds in pak om elk stukje contact te voorkomen – en voerden hem mee. Het was zeker niet terug naar zijn cel dat ze hem leidden. In plaats daarvan werd een andere deur geopend en werd Cas met kracht naar binnen geduwd.
Zonder de kamer binnen te kijken, draaide Cas zich al om naar de deur en gaf er een flinke trap tegen. “Godver, laat me terug gaan.” Maar een antwoord kwam er niet.
Of nou ja, misschien wel, maar dan in de vorm van een zachte stem van de andere kant van de kamer. “Cas?”
Heel langzaam draaide Cas zich om, om Elliott in de kamer op een net iets te steriel bed te zien liggen. Wilden ze hem nogmaals benadrukken wat voor kwaad hij had kunnen doen?
“Oh Elliot, hi,” zei hij. “Hoe- ehm, hoe is het met je?” Hij had geen woorden voor de jongeman, die zo klein en nietig in dat witte bed leek.
Er zijn nog geen reacties.