Hoofdstuk 8
Jessica zegt :'Doei ruziemaker.` Ik heb de kaart nu niet meer. Jessica rent weg en schreeuwt :'Ik ga naar huis en mijn moeder belt dan de politie!` Dit meen je niet. Jessica loopt zomaar weg en laat mij achter in Breda. Vanaf nu haat ik Jessica Flower. Ik probeer niet om achter Jessica aan te rennen. Ik ga op een bankje zitten. Jessica heeft onze tassen, dus ik heb geen eten. Ik kijk of ik iets uit de prulleenbak kan halen. Ik pak een sneetje brood (helaas smerig maar dat was wel te verwachten) en eet het op. Jessica, ik wil die naam nooit meer horen. Jessica heeft mijn leven totaal geruineerd. Ik moet uit de prullenbak eten en ik moet regen drinken. Wacht, ik wou die J-naam nooit meer horen. Haar F-achternaam wil ik ook nooit meer horen. Het begint te regenen. Ik steek mijn tong uit en laat de regen erop vallen. Het begint steeds harder te regenen. Ik weet niet of ik dan wel kan slapen. Jessica is stom. Wacht, ik wou die J-naam nooit meer uitspreken. Voortaan noem ik haar J-jeweetwel. Ik ga op het bankje liggen en probeer te slapen. Ik wordt bezweet wakker als het nog donker is.
Er zijn nog geen reacties.