Hoofdstuk 3
‘De eerste nacht is het zwaarst.’ Dat is wat Emmanuel zichzelf voornam. Hij herinnerde zich niet waar die woorden vandaan kwamen of wie ze gezegd had, maar hij geloofde dat het erg gepast was op dit moment.
Opnieuw niet van plan om bij Allan aan te kloppen, was de nacht ingevallen. Manu was daarom maar naar de kerk gegaan die naast le Château de la Verrerie stond. Onder de kleine afdak ervan zou hij vannacht gerust kunnen overnachten.
Onder de roze deken en de tas als een kussen, sloot Manu zijn ogen. De dag was warm geweest, benauwd zelfs, maar toch voelde hij de kou uit de betonnen vloer zijn lichaam indringen. De grond lag te hard, de tas te hoog en de deken te klein, maar wat Manu het meest tartte waren zijn gedachten.
Wat moest hij nu doen? Waar kon hij uiteindelijk terecht? Hij wist dat hij niet terug naar huis kon. Zelfs al zou zijn moeder werkelijk kunnen regelen dat hij thuis mocht komen, dan nog wilde Manu dit niet meer. De ruzies, de minachting en de gespannen sfeer heerste al veel te lang in dat kleine huisje. Misschien, als Manu niet meer thuiskwam, zou dat alles verdwijnen en zou zijn moeder weer gelukkig kunnen worden.
Er verscheen een brok in de keel van Manu wanneer hij aan de vrouw dacht die hem het leven had geschonken. Hoe droevig ze eruit had gezien toen hij die laatste woorden tegen haar had gezegd. Het was nooit de bedoeling geweest haar te kwetsen, toch was dat alles wat Manu deed, misschien al wel zijn hele leven lang.
Manu knipperde met zijn ogen om de opkomende tranen tegen te gaan. De nacht leek stiller als voorheen. Af en toe reed er een auto voorbij, dan wierpen de lichten zich op de bomen en struiken die hem voor de voorbijgangers verstopten en verschenen er grote schaduwen. Soms ving hij gesprekken op van mensen die laat op waren gebleven en nu pas naar huis liepen. In de verte geloofde Manu zelfs een televisie te horen. Toch, ondanks de levendigheid om hem heen, zag het er voor hem uit alsof de stad dood was. Zo leeg en eenzaam als hij zich op dat moment voelde. Net als Manu hield Le Creusot zijn adem in, wachtend tot de dood zou verdwijnen en het leven weer terug in hem zou keren.
De rode ochtendzon was niet eens helemaal boven de bergen opgekomen of Manu was alweer wakker. Hij had niet het gevoel dat hij werkelijk geslapen had. Zijn rug deed pijn en zijn nek was stijf. Om warm te worden had hij wat gym-oefeningen gedaan en midden in de nacht had hij een extra vest aangetrokken, die hij nu dicht om zich heen getrokken hield. Over een paar uur zou het weer zo warm worden dat hij allebei de vesten weer uit zou kunnen doen, maar nu was hij tot op het bot toe verkleumd.
Nog voor Manu op zoek ging naar een ontbijt, liep hij naar de plek waar hij zijn nieuwste vriend ontmoet had, maar helaas was Raphael er niet. Manu nam plaats waar hij die vorige dag ook had gezeten en wachtte. Manu wachtte een hele ochtend lang en zelfs een groot gedeelte van de middag.
Zijn vesten waren uitgedaan en uiteindelijk zelfs zijn zwarte schoenen die zijn voeten lieten branden in de zon, de schaduw nog niet voldoende over hem heen was gevallen. Uiteindelijk, toen zijn billen pijn deden van het lange zitten en de batterijen van zijn mobiel leeg waren, ging Manu op zoek naar eten.
Toen hij de supermarkt met een tas vol koek, snoep, chips en frisdrank uitliep, zag hij drie mannen op een bankje zitten. In hun handen hadden ze allemaal een blikje bier en voor hen lag een pet met wat rode muntjes erin.
‘Bonjour, bonhomme,’ zei er een tegen Manu toen hij opmerkte dat de jongen naar hen keek, ‘Kun je wat geld missen voor een arme man als mij?’
Manu haalde wat wisselgeld uit zijn broekzak en legde die in de pet. ‘Ik ben ook een zwerver.’
‘Je lijkt me geen zwerver,’ sprak een man van middelbare leeftijd, mager met lange bruine tanden.
‘Jij ook niet.’
‘Ik ben hier niet de zwerver, dat is die dikke daar,’ lachte de man, wijzend naar de bolle man met een vies groen T-shirt aan. De huid van de man was zo bruin en gerimpeld als de schors van een boom, zelfs zijn grijze haar en baard konden dat niet verbergen. Net zoals de geur die om hem heen hing niets meer subtiel had.
‘Vertel me jouw verhaal eens, kerel.’ De derde man gaf hem een blikje bier aan.
Manu ging bij de mannen op het bankje zitten, bewust niet naast de man die zo stonk, en vertelde over de ruzie terwijl hij van het bier nipte.
‘Je kunt niemand vertrouwen en op niemand bouwen, dat is hetgeen het leven mij heeft geleerd,’ sprak Jean, de zwerver, ‘Uiteindelijk laat iedereen je in de steek.’
Manu keek naar de vrienden van de zwerver. ‘Dat zijn je vrienden, toch?’
‘Voor het moment wel.’
‘Je hoeft niet zo verbaasd te zijn,’ zei Xavier, de man die geen zwerver was, maar graag met ze op trok, ‘Hij kan zo wel over ons praten, maar wie zegt dat hij ons niet ooit links laat liggen? Die ouwe sukkel kan schelden wat hij wil, maar op een dag laten we hem echt stikken.’
‘Dus jullie zeggen dat niemand je vriend kan zijn? Daar ben ik het niet mee eens.’
‘Heb jij vrienden dan?’
‘Ja, Allan is al jaren mijn beste vriend.’
‘Als hij je beste vriend is, waarom zwerf je dan?’
Daar werd Manu stil van. Hij had zelf gekozen om Allan niet op te zoeken, zijn telefoontjes te negeren en de jongen niets te vertellen. Waarom? Waarom had hij het gevoel dat hij niet met zijn problemen aan kon komen bij de blonde jongen die hij zijn beste vriend noemde? Hun vriendschap was erg oppervlakkig, dat wist Manu wel. Hij kon zich geen moment herinneren dat ze iets diepzinnigs bespraken zonder het met een flauwe grap af te kappen. Maar als Manu eens oprecht durfde te zijn, hoe zou Allan dan reageren?
‘Het bier is op,’ sprak de derde man die Manu ondertussen had leren kennen als François, ‘Heeft er iemand geld om nog wat te halen?’
‘Jij bent de enige die hier niet zwerft, Xavier. Hollen, makker,’ sprak Jean met een lach.
‘Wat dacht jij, ik moet ook maar leven van een kleine uitkering. Jullie hebben zowat alles al opgezopen.’
‘Dat wordt trakteren voor je nieuwe vrienden,’ zei Jean tegen Manu.
‘Ik dacht dat je daar niet op kon rekenen.’
‘Klopt, maar zolang je ze omkoopt met bier, blijven ze een stuk langer bij je hangen,’ grijnsde François.
En dus kocht Manu bier. In eerste instantie ging het maar om vier blikjes. De dag erop werden het er wat meer en hoe verder de dagen verstreken, hoe meer geld hij uitgaf aan alcohol. Het was niet erg, want soms kocht Xavier ook wat en zelfs François en Jean, met het geld dat ze ophaalden. Je hoefde er niet veel voor te doen, mensen liepen voorbij en gooiden wat geld in het petje.
In de tussentijd maakte de mannen het gezellig. Ze vertelden elkaar verhalen en lachten wanneer ze grappen maakte. De zon stond ondertussen fel op hen en Manu verbrandde, terwijl de huiden van de andere mannen er al tegen konden. Soms kwamen er andere mensen bij, waaronder een stevige huisvrouw en een andere zwerver met blonde dreadlocks.
Manu wist niet goed waarom hij met ze optrok. Ze hadden niets met elkaar gemeen, toch kwam Manu iedere dag trouw terug. Als er iets erger was dan alles kwijtraken en moeten zwerven, dan was het wel om alleen te zijn.
Tweemaal had Manu een bekend gezicht gezien terwijl hij daar op die stenen bank zat midden op het plein. De eerste was iemand van school, de jongen had geknikt en was doorgelopen. De tweede keer was het een oud-klasgenote. Toen hun ogen elkaar kruisten deed Manu wat hij altijd had gedaan als hij haar zag. Hij was opgestaan voor les bisses, op iedere wang gaf hij haar een kus als groet en toen ze vroeg wat hij deed, loog Manu uit schaamte.
De mannen leken gewend aan het genegeerd worden en leefden in hun eigen wereldje, waar alleen zij leefden. Manu voelde zich nergens echt bij horen. Hij had nog maar zo kort geleden daar gelopen waar nu die mensen liepen en nu zat hij ineens hier, als een dakloze, vanaf een bankje als een toeschouwer te kijken hoe die mensen hun leven leidden, zonder ooit aandacht te geven aan de mensen die dat juist nodig hadden. Manu vond het pijnlijk om te zien hoe weinig geld de mannen eigenlijk kregen, amper voldoende om van te leven, maar toch lukte het ze iedere keer weer de dag door te komen.
‘Hoe doen jullie dat?’ vroeg Manu op een dag. Met zijn laatste centen had hij bier gekocht. Het brandde op zijn lege maag, terwijl hij grote slokken nam. ‘Overleven bedoel ik. Hoe kiezen jullie een slaapplek en waar wassen jullie je? Ik gebruik het water bij de speeltuin, vlak bij het Parc des Combes, maar dat is zo veel klimmen dat ik alweer zweet als ik terug ben.’
‘Kerel, als ik wist hoe ik het deed, zou ik het je vertellen, maar om eerlijk te zijn snap ik het ook niet hoe het komt dat ik nog leef.’
De andere mannen lachten alsof Manu maar een domme vraag had gesteld.
Bij de woorden van Jean stond Manu op en liep van de dronken mannen weg. Het was nog niet eens middag en nu al zat François met een brede grijns op zijn gezicht naar voorbijgaande vrouwen te staren en ze dingen na te roepen, die Manu liever niet hardop zei.
‘Hé, kerel, waar ga je heen?’
‘Kennen jullie mijn naam eigenlijk wel?’
De mannen keken elkaar aan en haalden hun schouders op. Manu draaide zijn rug naar hen toe en liep naar het station. Hij had al zijn geld en tijd aan deze mannen verspild en nu hij hen om raad vroeg, konden ze hem niet eens antwoorden.
Op het station stak hij de oplader van zijn mobiel in het stopcontact en verbond die met zijn mobiel. Het scherm lichtte zich op en Manu zag dat hij weer een tiental berichten had van zijn zus. Zijn voicemail liep over van berichten van haar, maar nog nooit had hij ernaar geluisterd. Hij wist wel wat erin stond. Dat hij terug moest komen, dat alles wel weer opgelost was en dat hun vader het niet zo bedoelde. Misschien zei ze wel dat hij overdreef en zich niet zo kinderachtig moest gedragen. Dat hij moest stoppen met egoïstisch zijn en terug moest komen voor hun moeder. Hij kon het Laura bijna horen zeggen, dus riskeerde hij het niet om de berichten te openen of de voicemail af te luisteren. Zolang hij dat niet deed, was het allemaal nog niet gezegd.
Er gingen een paar dagen voorbij zonder dat Manu naar het groepje mannen ging. Dit was de eerste keer dat Manu echt moest bedelen. Voorheen voelde het anders. Bij Jean, Xavier en François voelde het simpelweg als een gezellige dag met vrienden, bij Raphael, waar Manu nu al een tijdje niet meer aan gedacht had, had het aangevoeld als een spektakel bekijken. Nu hij hier alleen zat, in een doodse stilte, zonder gezelschap of iets om handen te hebben, voelde het werkelijk aan als bedelen. Hier had Manu een oplossing voor gevonden, hij had zijn gitaartas opengetrokken, waar de munten in gegooid konden worden, terwijl hij zijn best deed een mooie noot te spelen, wat niet goed ging.
Manu schaamde zich wanneer hij bedelde, voelde zich klein en vernederd. Nooit eerder had hij zich zo afhankelijk gevoeld. Hij herinnerde zich nog momenten als kind dat hij een gebroken arm had. Zijn rechterarm had toen in het gips gezeten tot aan zijn schouder en de linker pols zat in het verband. Zijn ouders moesten hem toen helpen op het toilet, dan werden zijn billen door hen geveegd. Zo hulpeloos voelde hij zich nu ook, bij iedere cent die Manu kreeg, voelde het alsof zijn billen geveegd werden door deze onbekende.
De ogen die hem zo vol medeleven aankeken achtervolgden hem in de nachten. Hij vond het niet erg als iemand hem vol walging aankeek omdat zijn shirt verkreukeld was of omdat het beetje baard dat hij had, nu al weken niet geschoren was. Hij vermoedde zelfs dat zijn eigen neus hem niet meer kon vertellen of dat hij nog fris rook of niet, dus nam hij het niet kwalijk dat de mensen hem niet recht aankeken. Als zij dat niet deden, hoefde Manu dat tenminste ook niet te doen. Nee, wat het pijnlijkste was, waren de mensen die hem wel aankeken. Zo was er eens een moeder met kind voor hem gestopt die hem een croissantje had gegeven. Manu was dankbaar geweest zijn maag weer eens te vullen, maar de grote ogen van het kind, de medelijden en angst die erin lagen, deden Manu pijn. Hoe had het zo ver kunnen komen?
En juist op het moment dat Manu dacht dat het niet erger kon, gebeurde het. Hij herinnerde zich de datum niet eens meer, dagen verstreken en hij wist niet eens meer hoe lang hij nu precies zwierf. Het enige wat hij wist, was dat hij verschrikkelijke honger had, dus maakte hij een beslissing en deed hij wat hij het slimste achtte. Hij verkocht zijn laptop.
Hij had ervoor kunnen kiezen zijn gitaar te verkopen. Dat deed Manu zelfs liever, maar hij wist dat de gitaar op langer termijn meer geld op zou leveren dan de laptop. Hij hoefde alleen maar te leren spelen.
Het was pijnlijk het voorwerp waar hij het meest van hield, in te moeten ruilen voor wat papiertjes. Manu wist goed wat het geld inhield, eten en drinken, een manier om te overleven, maar voor welke prijs? Zijn laptop was alles wat hij tot die tijd had, wat hem werkelijk gelukkig maakte. De nachten, wanneer het hem niet lukte om te slapen, speelde hij graag games of keek hij films. Soms wisselde hij wat berichten met oude klasgenoten of met Lolita, het meisje waar hij zijn ogen op had laten vallen. Hij wist wel dat zij nooit iets in hem zou zien, maar toch was hij een paar seconden lang gelukkig als hij haar foto’s kon bekijken en zich voorstelde dat hij daar naast haar kon staan, haar hand zou vasthouden of haar kuste.
Nu hij zijn laptop verkocht, verkocht hij zijn fantasieën, zijn ontsnapping aan de realiteit. Hij verkocht zijn virtuele leven.
Manu besloot de namiddag in het parc de la verrerie rond te dwalen. Er stond een kinder-boerderij met lama’s, geiten, herten, pauwen, eenden en kippen. De jongen had een bos klavers geplukt en zat ze één voor één aan zo’n dikke geit te voeren, waarvan Manu vermoedde dat ze zwanger was.
‘Emmanuel?’ Manu keek op toen iemand zijn naam uitsprak. ‘Je mag blij zijn dat ik goed ben in gezichten onthouden, de jouwe is bijna onherkenbaar.’
‘Waar was je al die tijd?’ vroeg Manu, terwijl hij een hand legde op de kop van Zeus.
‘Ik ben een zwerver, Je va ou la vent me mène. Wat is er met jou gebeurd?’
‘Vanaf nu delen we dezelfde titel. Ik ben ook een zwerver.’ Als Manu had verwacht dat Raphael daar blij mee zou zijn, dan had hij het mis.
De man schudde zijn hoofd alsof hij niet kon geloven wat er gezegd werd. ‘Ben je gek geworden? Ik ken je niet, jongen, maar toen ik je zag had ik iets hogere verwachtingen van je. Was het je plan om me te bewijzen dat ik het mis had, toen ik zei dat je het beter had dan ik?’
De jongen schrok van Raphaels razernij, ‘Net alsof ik dit wil!’
‘Zo gedraag je je wel. Dit leven is niets voor jou. Het is zomer, wat ga je doen als het winter wordt? Denk je dat zwerven soms een grap is? Ga terug naar huis, pak je studies op, ook al vind je dat niet leuk en word alsjeblieft niet zoals mij.’
‘Denk je echt dat ik zoals jou wil zijn?’ vroeg Manu fel.
‘Ik hoop dat je dat niet wilt, want anders ben je nog dommer dan ik dacht.’
De jongen haalde diep adem en keek naar de lucht, die grijzig bewolkt was, ‘Ik kan niet terug naar huis. Geloof me, ik ben er allang achter gekomen dat dit geen spel is. Ik zit hierin vast. Niemand kiest bewust voor zo’n leven.’
‘Je zou raar staan kijken hoeveel mensen hier wél voor kiezen,’ merkte Raphael op. De toon waarop hij sprak was een stuk vriendelijker dan voorheen. ‘Ik ben ooit een man tegen gekomen, zijn naam ben ik alweer vergeten, maar van hem heb ik Zeus gekregen. De man was al erg oud, maar hij was iemand die ervoor gekozen had te zwerven. Ooit had hij een vrouw en een baan, hij was een bekende architect, stel je dus maar eens voor hoeveel welvaart die man moest hebben.’
‘Waarom heeft hij dat alles achter zich gelaten?’
‘Zijn vrouw overleed. Hij is er nooit bovenop gekomen. Hij heeft jarenlang in een klein dorpje gebedeld, niet gek ver hier vandaan.’
‘Waarom spreek je in verleden tijd?’
‘De man hebben ze deze winter dood teruggevonden onder het afdakje van de bibliotheek. Het is niet voor niets dat ik zeg dat je dit niet moet willen.’
‘Voor het moment kan niet anders.’
‘Je moet niet zo eigenwijs zijn en hulp vragen als je het nodig hebt.’
Dikke regendruppels vielen uit de hemel. Het stof wolkte op en de smaak van ijzer en olie was in zijn mond te proeven. Manu zette al zijn trots opzij en keek de man voor zich, ‘Raphael, ik heb hulp nodig.’
Er zijn nog geen reacties.