‘Kom op Zeus, het is tijd om te gaan,’ sprak Raphael tegen zijn trouwe viervoeter.
Raphael had toegekeken hoe de jongen met zijn gitaar het plein over rende om de bus te halen. Hij had gelachen toen de knaap bijna struikelde en had daarna het geld in zijn rugzak gestoken.
Bij iedere grote beweging rinkelde de muntjes, dit liet Zeus met gespitste oren een rondje om Raphael lopen. Emmanuel had hem goed geholpen. Zonder de gitaar die hem uitgeleend was, zou het Raphael nog weken hebben gekost voldoende geld op te halen om door te reizen.
‘Wat denk je ervan, zullen we naar Autun gaan?’ vroeg hij Zeus, ‘Daar zijn we al een tijdje niet meer geweest.’
Zoals altijd, voordat Raphael deze stad verliet, ging hij naar de herdenkingsmuur, le mur des mort zoals hij het zelf noemde.
"Honneur et Patrie" waren de eerste woorden die hij las, pas daarna keek hij naar boven en las de volgende zin: "Aux héroïques et glorieux enfants du Creusot morts pour la France." Aan de heldhaftige en glorieuze kinderen van Creusot, gestorven voor Frankrijk. Gestorven voor Frankrijk. Acht rijen lang, vol namen. Allemaal waren ze gestorven voor hun land, hun Frankrijk.
Raphael wist niet waarom hij er zo toe aangetrokken werd. De muur stond vol namen van mensen die overleden waren in de tweede wereldoorlog. Geen van zijn voorouders waren hier geboren of opgegroeid. Hij wist dat niemand van zijn familie ooit in deze fabrieksstad gewerkt had. Toch trok deze muur hem aan. In het speciaal het standbeeld van de vrouw die voor de muur treurde, als een weduwe in het wit, versteend van verdriet. Ze lag voorovergebogen, over iets wat op een doodskist leek. Voor iedere naam die gegraveerd stond in het steen, huilde ze.
Soms zou Raphael willen dat ze echt was. Hij had graag gezien dat ze eens op zou staan, de tranen van haar wangen veegde en dat ze hem recht aan zou kijken om te zeggen dat de rouwperiode voorbij was. Misschien dat als zij dat deed, dat Raphael dat dan ook zou kunnen.
‘Klaar om te gaan?’ vroeg Raphael aan Zeus. De hond schudde zijn zwarte kop en volgde zijn beste vriend sjokkend, zoals alleen een hond dat kon met lange zware poten.
Tezamen liepen ze naar het treinstation. De avond was ondertussen gevallen en de lucht kleurde al rood en paars. De deuren zouden waarschijnlijk al gesloten zijn, dus liep Raphael door de kleine groene poort van tralies, die hem toegang tot de rails gaf.
Hij zag een paar vrouwen van rond de zestig op een bankje zitten. Twee waren in een diep gesprek, ze fluisterden luid genoeg om ze te verstaan als Raphael werkelijk gewild had, maar zijn ogen waren gevallen op de derde vrouw, die stil naast de andere zat. Ze droeg een lange lichtblauwe jurk en haar lange witte haren werden door een hand naar achter gestreken.
Toen ze haar blik op Raphael liet vallen, glimlachte hij, waarna de blauwe ogen van de vrouw teruglachten.
Hij ging naar het grote ijzeren ticketautomaat toen er naar hem geroepen werd.
‘Salut Ralph!’
Raphael keek op van de kleine rode munten in zijn hand die hij in het automaat aan het werpen was en zag twee bekende gezichten. De jongen droeg zwart leer, zoals zo vaak. Op zijn donkere laarzen waren pinnen bevestigd en zijn haar was gedeeltelijk geschoren, terwijl andere lokken nog voor zijn ogen hing.
‘Raphael,’ corrigeerde hij de jongen.
‘Allemaal hetzelfde.’
‘Je hebt gelijk, Baptiste.’
‘Benoit.’
‘Allemaal hetzelfde, toch?’
Het meisje dat bij Benoit stond, lachte luid.
De trein aan de overkant kwam met een piepgeluid tot stilstand en de vrouw in het blauw stond op. Ze liep een paar stappen naar voren en staarde naar de trein. Ze wachtte. Raphael keek toe. Wachtte met haar mee.
‘Wat is er aan de hand?’ vroeg Christina, de vriendin van Benoit.
Raphael liet zijn ogen over iedere persoon glijden die uitstapte om te zien op wie deze vrouw wachtte, maar hoe dichterbij de mensen ook kwamen, ze liet geen blijk van herkenning zien.
‘Die vrouw, hoe lang is ze hier al?’
‘Een tijdje. Wat maakt het uit?’
‘Het maakt niet uit.’ Hij pakte de tickets uit het automaat die het hem toereikte. ‘Het maakt me nieuwsgierig.’
De trein reed weg en de mensen liepen hen voorbij om het station te verlaten. De vrouw in blauw ging zitten naast de andere vrouwen en hield haar ogen gericht op de rails, waar later weer een trein aan zou komen.
Raphael met zijn hond ging zitten en wachtte nu voor zichzelf, tot de trein die hen naar Etang-sur-Arroux zou brengen, aan zou komen. Daar zouden ze overstappen, maar aan de donkere lucht te zien, zou dit de laatste trein van de dag zijn en zouden ze daar misschien moeten overnachten.
‘Hier.’ Benoit overhandigde Raphael een sigaret en kwam bij hem zitten. ‘Vertel me eens wat voor avonturen je wilt gaan beleven. Waar ga je heen?’
Raphael nam een trek van de sigaret, hield de rook een paar seconden binnen en blies die uit via zijn neus. ‘Ik wilde naar Autun gaan, kijken wat daar te beleven valt.’
‘Waarom ga je met de trein? Veel te duur.’
‘Ik heb vandaag erg veel geld verdiend en waarom zou ik dan niet eens van de luxe mogen genieten.’
‘Koop dan een hotdog. Ik ben daar weleens geweest.’ Merkte Christina op, ‘Saaie stad met saaie mensen.’
Raphael keek naar het meisje. Haar donkergroene jas was te groot voor haar, de blonde lokken waren tot over haar oren uitgegroeid en ze had een ring in haar neus. Raphael vond haar een ruige schoonheid bezitten, precies het meisje dat Benoit nodig had.
‘We zullen zien of dat klopt.’ Raphael hield de sigaret tussen zijn lippen, ‘Sta je wel eens stil bij het idee dat de onbekende plek waar jij naartoe gaat, voor andere hun thuis is? Ze kennen iedere plek, alle winkels en zijstraten. Die mensen weten waar het leuk is en waar het saai is. Die mensen hebben er honderden herinneringen die zich in die stad afspelen, terwijl jij daar alleen maar even rondloopt.’
‘Daar heb ik nog nooit aan gedacht,’ bekende Christina.
Benoit lachte, ‘Dat jij daar zo serieus over bent, ouwe, en dat jij daarop ingaat, Chris.’
‘Hou op.’ Ze sloeg hem tegen zijn bovenarm, ‘Ik vind het een mooie gedachte. Le Creusot is toch ook ons thuis. Ik wil ook dat mensen eens stilstaan bij ons leven hier.’
Een half uur lang zaten Raphael en de jongelui daar, tot de trein arriveerde. Benoit en Christina zeiden hem gedag en trokken zich terug in het steegje.
De twee vrouwen waren al verdwenen, maar de vrouw in het blauw zat nog altijd even geduldig op haar plaats.
Raphael en Zeus stapten op de trein en gingen naast de raam zitten. Hij keek toe hoe de vrouw weer op was gestaan en op iemand wachtte, die maar niet leek te komen.
Raphael vroeg zich af of die persoon nog zou komen en of deze vrouw nog lang zou blijven wachten. Hun ogen kruisten elkaar en Raphael stak zijn hand op als gedag. De vrouw lachte en knikte. De trein reed weg en Raphael had het gevoel dat hij nooit zou weten hoe het de vrouw verder zou vergaan.
Zoals verwacht moest Raphael tot de volgende ochtend wachten voor de overstap. Hij en Zeus gingen achter het gebouw liggen en al snel viel hij in een droomloze slaap.

De volgende ochtend werd hij wakker door een voet tegen zijn ribben aan. Zeus gromde en werd pas stil toen de man in het blauw een paar stappen achteruit zette.
‘Opstaan zwerver, je kunt hier niet de hele dag dronken blijven liggen.’
Raphael ging rechtop zitten en wreef de slaap uit zijn ogen. Op zijn gemak trok hij zich uit en gaapte. Met die hap frisse lucht in zijn longen voelde hij zich meteen een stuk beter. Al die tijd keek de stationbeambte toe.
‘Ik zei dat je op moest staan, vieze zwerver.’ De man gaf Raphael nog een por in zijn rug.
‘Je ziet toch dat ik al zit,’ bromde Raphael. Stijf van de koude grond, stond hij op. De spieren in zijn been deden pijn en hij wankelde bij de eerste stappen. Raphael was nog niet zo oud, maar aan zijn botten voelde hij dat dat de tijd verstreek en zijn lichaam daarop reageerde.
‘Oprotten nu. Gespuis zoals jou kunnen we hier niet gebruiken.’
‘Het plezier dit station zonder zwerver zien, gun ik je van harte, maar helaas moet ik de trein nemen.’
‘Laat me je ticket zien.’ De man had zijn hand al uitgestoken.
Raphael pakte zijn ticket en gaf het hem aan. Met gekruiste armen wachtte hij tot de man zou knikken en hem verder met rust zou laten. Hij had al een sarcastische opmerking voorbereid, moe van de vooroordelen. Raphael wist dat hij er verwaarloosd uitzag. Zijn kleren waren oud en versleten, al jaren niet gestreken of met echt zeep gewassen. Zijn baard was donker en verborg een groot gedeelte van zijn gezicht en zijn zwarte haren krulden en staken alle kanten op. Het was aan hem te zien dat hij niets minder dan een zwerver was.
‘Hier.’ De man scheurde Raphaels ticket doormidden en liet het voor zijn voeten vallen, ‘En nu wegwezen voor ik versterking roep.’
Met één vuistslag lag de man op de grond. Zeus boog zich over de man heen en snuffelde aan de bebloede neus. Zeus werd ook beoordeeld om zijn uiterlijk. Het was een grote zwarte hond, een kruising tussen zoveel verschillende honden dat alleen aan zijn zesde teen te zien was dat er een bosseron in zat. Toch had Zeus het karakter van een labrador, trouw, rustig en soms speels. Hij zou deze man nooit iets aandoen, maar dat zou Raphael hem niet zeggen. Hij liet hem huilen en smeken of de hond weggehaald kon worden.
‘Kom Zeus,’ Raphael raapte de gescheurde tickets op, ‘laat dat gespuis opstaan, dat kunnen we hier niet gebruiken.’ Met een lege maag liepen man en hond naar de rails. Daar namen ze plaats op een bankje en wachtte op de trein.

Een uur later waren ze in Autun aangekomen. Raphael nam wat te eten en besloot toen om de toerist uit te hangen. Hij slenterde door de straten, bekeek de huizen, genoot van de oudheid ervan, ging de smalle steile straten door, naar de kathedraal Saint-Lazare.
Binnen was het er koel, koud zelfs, het gaf hem de rillingen. Iedere voetstap die hij zette, echode door de gigantische ruimte. Honderden stoelen stonden in rijen, leeg, wachtend tot ze gevuld zouden worden om deze koude plek op te warmen en de stilte te doorbreken.
Raphael bekeek de muren, de met hand gebeitelde kunstwerken in het steen. Hij bestudeerde de sculpturen en de betekenissen ervan.
Raphael besloot niet al te lang daar te blijven, want Zeus wachtte buiten op hem en het dier begroette hem dan ook uitbundig toen hij weer buiten kwam.
‘Rustig aan jongen,’ lachte Raphael terwijl hij de kwispelende hond op zijn rug klopte waardoor stof uit zijn vacht kwam. ‘Zullen we een wens doen?’ vroeg hij met een blik op de kleine fontein.
Hij haalde een munt uit zijn rugzak en hield die een paar seconden in zijn hand. De zwerver wist niet goed waarvoor hij moest wensen. Rijkdom, gezondheid, een vast onderdak, misschien liefde? Hij wist dat het allemaal egoïstisch was, daar waren wensen voor. Voor jezelf, om je beter te laten voelen, iets om naar uit te kijken. Een wens draaide altijd om jezelf. Niemand wenste om vrede, een goed draaiende economie of wereldwijsheid zodat er problemen opgelost werden.
Raphael gooide het muntje in het water en net zoals miljarden mensen op aarde wenste hij iets egoïstisch. Hij wenste dat hij niet meer eenzaam hoefde te zijn.
Ineens werd Raphael geduwd en zijn tas van zijn schouder getrokken. De jonge die dit deed rende er lachend vandoor.
‘Hé!’
Zeus reageerde meteen, rende achter de jongen aan en greep de tas met zijn puntige, gele tanden. Een diepe grom kwam uit zijn keel toen de knaap hard begon terug te trekken en de hond schopte.
Raphael rende naar hen toe, maar met een paar harde trappen wist deze zich van Zeus te ontdoen en er vandoor te gaan. Piepend van de pijn lag het dier op straat. Met moete stond hij op om naar zijn baasje te gaan, die naar hem toe holde.
De zwerver zakte door zijn knieën bij zijn beste vriend en nam zijn zware hoofd tussen zijn handen. Hij streelde de ruwe vacht en stond toe dat zijn gezicht onder gelikt werd.
‘Gaat het met je, grote jongen?’ vroeg hij fluisterend, ‘Je bent dapper. Je hebt het goed gedaan.’
Raphael liet zijn hand over de rug van Zeus gaan, drukte op zijn heupen en tilde eerst de voorpoten en daarna de achterpoten op, om te zien waar de hond zich bezeerd had. Toen hij de poot gevonden had, omdat Zeus naar hem hapte toen zijn rechter achterpoot aangeraakt werd, vroeg hij zich pas echt af wat hij moest doen. Hij had geen geld voor een dierenarts, God, hij had niet eens meer iets voor zijn viervoetige vriend te eten! Verslagen ging hij tegen de muur zitten. Hij gooide de pet, die op zijn hoofd lag, op de grond en hoopte dat hier wat geld te verdienen viel.
Hij kende deze spelletjes die de jeugd speelde. Waarschijnlijk lag zijn tas een paar straten verderop, zonder geld en de weinige spullen die hij bezat door de straat gesmeten.
Zijn ogen vielen op de fontein, waar een jong koppeltje munten in gooide. Daar lag misschien de oplossing.
‘Wat ben ik een stommeling,’ mompelde Raphael tegen Zeus, ‘Ik heb mijn wens echt verspilt. Ik ben nooit alleen geweest.’ Hij streelde de zware kop van de hond, ‘Ik heb altijd jou gehad.’

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen