“Hoezo je gaat de kinderen onderwijzen?” vraagt ze woedend.
“Je wou dat ik een job had, toch? Dit is een job en nog belangrijk ook.”
“Je bent niet geschikt om kinderen te onderwijzen, jou kennis is op leugens gebaseerd, je denkt dat de wereld zonder Ja’afar beter is, en dat is het niet. Waag het niet die kinderen jou idealen op te dringen.”
“Wil je dat ik dit doe of niet? Als ik met die kinderen praat leer ik toch meer over hoe goed ze het hebben onder Ja’afar, toch? Daar leer ik zelf meer van dan bij fysische arbeid waar ik zelf niets van bak en niet kan praten.”
De enkele seconden, die ze gebruikt om na te denken wat ze wil antwoorden, geeft me de zekerheid dat ik de discussie gewonnen heb. Ik zal de kinderen onderwijzen en ik zal hen de dingen leren die belangrijk zijn. Ze zullen hun eigen idee over de regering moeten vormen, misschien dat ik invloed heb, maar ze zullen het zelf moeten doen.
“Je gaat ze onderwijzen, maar je gaat hen niet tegen Ja’afar opzetten! Je zal wel zien dat dat fout is ook, iedereen is gelijk, iedereen krijgt evenveel. Dat is hetgene dat je hen moet leren, begrepen?”
Ik knik en probeer mijn grijns te verbergen, aangezien ik hier niet weg kan, had ik een betere job niet kunnen wensen.
Snel eet ik het brood en drink ik het water, nu kan ik niet anders dan er het beste van maken en die kinderen helpen.
De zon is nog maar net op, de warme ochtendlijke zomerzon drijft me nog meer om de dag te beginnen. Het dorpsplein is al druk bezet. Het is natuurlijk wat je druk noemt, maar voor een klein dorp als dit is het haast een festiviteit.
“Gale!” hoor ik een jonge stem achter mij roepen.
Het is Jana, één van de kinderen die me achtervolgde tot zelfs aan de houthakker. Ze moet ongeveer 7 zomers oud zijn, maar haar gezicht vertelt dat ze meer heeft meegemaakt. Het lijkt of ze buiten heeft geslapen, zou ze ook een weeskind zijn?
“Goeiemorgen Jana, jij bent ook vroeg op, heb je goed geslapen?”
Vol enthousiasme knikt ze, het kan verbeelding zijn, maar ik zie zelfs wat flikkering in haar ogen. Het is alsof ze weer zin heeft in het leven.
“Ik heb gedroomd dat je zou terugkomen!” zegt ze opgewonden. “Je vertelde nog meer verhalen, we hebben met veel kinderen lang gespeeld in een groot huis dat ik niet ken. Het was echt superleuk!”
Ik glimlach haar toe. “Verhalen zal ik zeker vertellen, meer nog, ik zal jullie zelfs nieuwe dingen leren, dingen die jullie nog niet weten. Maar eerst heb ik een plaats nodig waar veel kinderen kunnen luisteren, maar alleen degene die willen natuurlijk.”
Heel serieus kijkt ze denkend voor zich uit.
“Is de put goed?”
“Wat is de put?”
“Het is waar we spelen en waar de kinderen, die geen huis hebben, slapen.”
Weeskinderen! Net als ik! In een dorp als dit kan er natuurlijk geen weeshuis zijn, maar arme kinderen, moeten ze dan helemaal voor zichzelf zorgen.
“Laat de put dan maar eens zien Jana, misschien is dat inderdaad wel iets.”
Meteen neemt ze mijn hand gretig vast en trekt me mee. Het lijkt erop dat ze trots is dat ze kan helpen. Ik denk dat als ik les geef haar mijn kleine assistant kan maken. Ik grinnik bij de gedachte, ze zal dat vol overgave doen. Ik denk oprecht dat ze er veel van zal leren. Of ik nu veel kennis kan doorgeven of niet.
De ‘put’ is eigenlijk een lager gelegen plein aan de rand van het dorp. De uitgegraven zitplaatsen wijzen erop dat er hier ooit theater gespeeld is. Onderaan is Het is perfect, het gras moet wel gemaaid worden op zowel de zitplaatsen als plein. Ook liggen er her en der stenen naast gaten in de grond waar er waarschijnlijk dieren leven.
“Jana, dit is perfect! Goed gevonden. We zullen wel hulp nodig hebben bij het opruimen.”
Dan pas zie ik een kleine jongen rechtop komen zitten vlak naast ons. Over hem heen heeft hij een deken uit gevlochten gras. Misschien was het daarom dat ik hem niet zag. Hij kijkt ons even vluchtig aan, legt het deken aan de kant en sloft weg, in de richting van een kleine stroom water.
“Ik denk dat er nog veel motiveringskracht nodig is voor deze arme schaapjes.” Mompel ik tegen niemand in het bijzonder.
Kleine Jana knikt bevestigend mee, terwijl ik mijn arm om haar heen leg.
“Ga jij maar alvast wat vriendjes optrommelen, kun je dat doen? Dan kunnen we beginnen met dit plaatsje wat meer als een school in te richten. Lijkt je dat wat?”
Mijn woorden zijn nog niet weggestorven of Jana spurt al vol enthousiasme naar het dorp. Vertederd kijk ik haar na. Het is een klein schatje, eens zien welke werklui ze meebrengt.
Ik daal af naar het centrum van de put om een raming te make nvan wat er allemaal moet gebeuren.
Het gras gemaaid, de grote stenen klaarmaken om op te zitten, vuil van de grond gehaald en een vuurkuil voorzien. Dat zou voor vandaag alles moeten zijn. Ik denk niet dat er nog veel verhalen verteld gaan worden vandaag, maar dan is het klaar om morgen iedereen te laten zitten.
Terwijl ik stenen aan de kant aan het werpen ben en onkruid uit trek, komen er almaar meer kinderen helpen. Jana is ze op het dorpsplein gaan halen en heeft ze allemaal naar hier gestuurd. Zelf blijft ze weg om er meer te sturen. Nog geen 3 uur later is de put spik en span. Zelfs de vuurkuil is al aangelegd. Ik geef instructies en het leger kinderen volgt ze zonder commentaar op. Dat kregen zelfs de bewakers niet voor elkaar!
In het midden van de put breng ik de laatste steen rond de vuurkuil aan. Jana brengt nog wat takken en bladeren. Simon, een jongen van 9 komt met een vuursteen aangelopen om het vuur aan te maken. Blijkbaar is hij degene die voor het vuur zorgt als de weeskinderen hier slapen.
Wanneer ik rond me kijk zie ik alle kinderen zitten op de zwakke helling en verwachtend naar me staren.
“Eén verhaaltje, en dan ga ik eten bij mijn vrouw. Vanmiddag zal ik jullie weer wat nieuws leren, goed?”
Het blijft muisstil, het enige dat te horen is, is de wind die door de bomen en hun haar waait. Enkele kinderen knikken hevig dat het voor hen goed is. De anderen wachten op het verhaal. Ze willen er geen woord van missen, misschien daarom dat het zo stil blijft.
“Ik heb een vriend.” Begin ik langzaam. “Hij had nog nooit de zee gezien, want hij komt uit Unovih.”
“Wat is een zee?” klinkt een piepstemmetje
“Het is heel veel water, zoveel dat je er wel 20 baden mee kan vullen.” Klinkt een iets oudere jongen.
“Dat is bijna correct.” Glimlach ik hem toe. “Het is zo veel water dat je het land aan de andere kant niet kan zien. Het smaakt zout en dat zout zorgt ervoor dat je veel gemakkelijker kan drijven op het water. Je kan er in gaan zwemmen, samen met dieren zoals vissen en dolfijnen.”
Ik neem een lange stok zodat ik het hele verhaal kan illustreren in het zand. Ik leg uit hoe vissen en dolfijnen er uit zien, hoe ze smaken en hoe ze ademen. Enkele van de kinderen beginnen spontaan de kieuwen na te doen met hun handen. Wat bij anderen heel aanstekelijk werkt. De leerrijke sfeer wordt omgegooid naar gelach dat ver voorbij de put rijkt. Het duurt niet lang of er staan enkele volwassenen verbaasd te kijken naar het schouwspel.
Het verhaal dat ik wilde vertellen zal ik niet volledig kunnen vertellen voor ik ga eten. Daarvoor is elk detail over het strand en de zee te interessant voor deze groep. Het maximum dat ik kan vertellen is 2 zinnen voor ik onderbroken word voor een volgende vraag.
Het is al ver voorbij het middaguur wanneer ik het vertellen eindelijk opgeef. Onder het gejoel van de kinderen loop ik naar de rand van de put. Daar word ik tegengehouden door een geemotioneerde vrouw.
“In al mijn jaren dat ik hier in het dorp rondloop heb ik dit nog nooit gezien. Al die lachende gezichten, het enthousiasme en opgewektheid, en dat niet alleen bij die kinderen, maar alle volwassenen hier rond ons.”
Ze heeft gelijk, iedereen rond mij glimlacht en kijkt bewonderend toe. Elk gezicht, behalve eentje, Nenja. Schuldbewust loop ik op haar toe.
“Het spijt me dat ik te laat ben voor het eten, de kinderen bleven maar vragen stellen, ik wou ze niet teleurstellen.”
“Het lijkt erop dat je fantasieverhalen heel populair zijn, let op, ze zijn goed gelovig.”
Ik knik alleen maar, waarom is ze bang voor deze waarheid? Ik heb beloofd om niet over Ja’afar te praten, alleen verhalen en lessen, dat kan geen kwaad, toch?
Ik volg haar naar het huis waar een kom koude soep, droog brood en een glas water op me staat te wachten.
Voorzichtig probeer ik toch een gesprek aan te knopen.
“Nenja, het is geweldig hoe die kinderen over een enthousiasme beschikken en echt alles willen weten. Er is maar één probleem dat ik ermee heb.”
Even pauzeer ik om mijn woorden af te wegen.
“Ze zien er zo ondervoed uit, ze spelen niet in de straten, sommigen slapen er zelfs en kijken nauwelijks op als er iets of iemand langs hen loopt. Dat is niet hoe kinderen zich horen te gedragen.”
“Hun ouders zijn goede mensen, ze geven alles dat ze verdienen af voor de armen, zodat zij het ook net iets beter hebben. De kinderen hier zijn gewoon veel serieuzer, daarom spelen ze niet in de straten.” Antwoordt ze resoluut.
Onder de tafel bal ik mijn vuist, ze wil het probleem zelfs niet zien. De kinderen zijn niet serieuzer, dat heb ik wel gemerkt daarstraks. Er is gewoon niets te doen voor hen tot ze gaan werken. Waarschijnlijk zijn er ook een hele hoop kinderen die al aan het werken zijn. Het is niet eerlijk, hoewel mijn tijd in het weeshuis niet de beste tijd was voor een kind, het is onfeilloos veel beter dan hier. Ik had tenminste genoeg eten en kon wel nog plezier maken als ze niet keken.
De kinderen zouden op zijn minst niet buiten mogen slapen, misschien kan ik samen met hen ervoor zorgen dat dat niet langer hoeft.
Haast op automatische piloot loop ik terug naar de put. De kinderen en andere mensen die me aanspreken merk ik nauwelijks op. Eens ik aan de put sta loop ik naar een iets vlakker gebied er naast. Een woord waar ik in het magische boek ben langs gebladerd print zich in mijn geest.
“Ostende” zeg ik met gestrekte arm terwijl de kracht eruit vloeit.
Lichtblauwe nevel verschijnt voor ons op de open plek, langzaam wordt het een doorschijnend gebouw. Nu pas weet ik wat het is, een ideaal huis voor kinderen om te slapen, rond me hoor ik alle gesprekken stil vallen. Ik weet dat ze allemaal naar mij en de nevel aan het staren zijn. Na een halve minuut verdwijnt de nevel even snel als ze gekomen is.
Na een diepe ademteug draai ik me om naar mijn publiek. Elk kind staat met open mond te staren.
“Ik wil dat de oudere kinderen die er zelf voor kiezen mijn vanavond helpen om het gebouw dat jullie gezien hebben langzaam op te bouwen, dat zal lang duren, maanden zelfs, maar het zal het waard zijn. Ieder van jullie zonder plek om te slapen, zal hier kunnen slapen. Dat is wat ik voor jullie wil doen.
Voor de eerste paar momenten kan je nog een speld horen vallen. Dan barst het gejoel los. Vingers wijzen naar mij en de plek achter mij, de stemmen van kinderen versmelten zich tot ze nog één naam scanderen. “Gale!”

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen