CHAPTIRE VINGT-SIX
Valentina Emily DuPont
Met opgetrokken wenkbrauwen kijk ik naar Lupus. Ondanks dat hij nog maar een paar maanden oud is is hij enorm gedisciplineerd. Hij blijft altijd rechts van me lopen, ook als hij niet zijn halsband om heeft. Hij laat katten en konijnen met rust en als hij er eentje achterna stuift, komt hij met een paar minuten altijd terug. Natuurlijk is Lupus weleens druk, maar alsof hij weet dat ik astma heb, daagt hij me nooit uit om hard te lopen. Het is dan ook totaal niets voor hem om keihard te blaffen en grommen naar niets.
'Lupus,' zeg ik waarschuwend. Ik werp een blik over mijn schouder. Het huis van de Cullens is nog duidelijk te zien, ondanks dat het een beetje naar de achtergrond is vervaagd. Tot mijn verbazing deden dokter Carlisle en zijn vrouw Esme helemaal niet moeilijk om Lupus. Dokter Carlisle zegt dat hij het juist aanmoedigt, omdat het meer training is voor mijn longen.
'Lupus!' schreeuw ik uit als de pup keihard aan de lijn begint te trekken. Ik probeer Lupus terug te trekken, maar het lot moet tegen me zijn, want precies op dat moment barst ik in hoesten uit. Lupus begint nog harder te trekken en te blaffen, alsof hij gek is geworden en de lijn glipt uit mijn handen. Ik laat een kreet horen en voor ik het weet gaat Lupus ervan door, blaffend en grommend naar iets dat ik niet kan zien.
Ik buig me voorover, mijn elleboog voor mijn gezicht zodat ik kan hoesten. Ik begin te snelwandelen in de richting waar Lupus heen ging. Ik kijk nog even aarzelend naar het oogverblindende huis van de Cullens, maar in de tijd die ik nodig heb om er heen te lopen, kan Lupus al wel zo ver in het bos zijn dat ik hem nooit meer terug vind. En dat zou me slopen.
Dus zet ik nog een tandje bij. Ik kan van geluk spreken dat Lupus een duidelijk spoor heeft achtergelaten. Hij is recht door de bosjes heen gegaan, die omver zijn geduwd door zijn gewicht en ik volg de pootafdrukken van mijn pup die duidelijk in de vochtige bosgrond zijn gedrukt. Ik ben niet bang om te verdwalen, zodra ik mijn hond heb begeleidt hij ons wel het bos uit. Maar dan moet ik hem wel eerst vinden.
Ik probeer het brandende gevoel in mijn lonen te negeren. Afgezien van de onzichtbare vuist die altijd mijn luchtpijp dicht lijkt te knijpen, voelen mijn longen aan alsof ze in de brand zijn gezet. Onwillig neem ik pauze aan de rand van een veldje en grijp ik naar mijn inhalator in mijn zak. Zodra ik de juiste dosis medicijnen geïnhaleerd heb, voel ik bijna direct hoe mijn lichaam kalmeert en uit paniekmodus gaat.
Met een zucht kijk ik op, net als het sluipende gevoel van paniek wil terugkeren, zie ik Lupus. Hij zit in het midden van het veldje en hij lijkt al net zo verward als ik me voel. Ik heb geen puf om hem te schreeuwen, dus begin ik op de pup af te lopen. Lupus zit met zijn staart tussen zijn achterpoten te midden van verschillende soorten bloemen. Het zijn misschien wel twintig verschillende soorten. Mijn blik valt op een bloesem die van Sakura valt op het ritme van de wind en ik voel hoe mijn bloed in mijn lichaam lijkt te bevriezen.
Het is het veldje van mijn nachtmerries.
Er zijn nog geen reacties.