April Norah Baker

Ik word samen met mijn tweelingzus op een harde ondergrond van een auto gegooid en ik kan nog maar net een kreun onderdrukken als ik op mijn pijnlijke schouder terecht kom. Ze hebben mijn handen en voeten met tyraps vastgemaakt, dus ik kan mezelf ook niet opvangen.
      Ik hoor een deur dichtschuiven, wat betekent dat we in de achterkant van een busje liggen.
      Ik hoor de mensen instappen, het moeten er op z’n minst drie zijn, want toen ik twee personen tegelijk probeerde te vechten, werd ik vanachter te grazen genomen door een derde.
      Het duurt niet heel lang voordat ik inderdaad drie personen voor in het busje hoor praten. De stemmen zijn zo gedempt dat ik ze waarschijnlijk met gehoorapparaatjes niet eens had kunnen verstaan, laat staan zonder.
     
      ‘April,’ fluistert May zachtjes. Haar stem klinkt in paniek, iets dat totaal niets voor haar is. Zelfs in de heetste en meest beangstigende situaties houdt ze haar hoofd koel. Zoals we geleerd hebben.
      Onze ouders. Waar zijn ze als je ze nodig hebt?
      Boodschappen. Ze zouden boodschappen gaan doen, dus ze weten nog helemaal niet dat hun twee dochters ontvoerd zijn! Ze kunnen maximaal een uur over het boodschappen doen, want mijn vader heeft een hekel aan boodschappen doen en ik schat dat mijn moeder de mededeling ongeveer drie kwartier geleden heeft gedaan. Een kwartier dus, voordat ze thuiskomen en doorhebben dat het wel akelig stil is in het huis en naar ons op zoek gaan. Een kwartier voorsprong hebben deze mensen. En ik heb geen flauw idee wat deze mensen willen.
      De bus maakt een scherpe bocht naar rechts en May rolt vol tegen mij aan. Ik voel iets tegen mijn been prikken. Het voelt verdacht veel als een heft van een mes en ik probeer zo geruisloos als mogelijk te friemelen zodat ik het mes kan pakken. Ik kan wel een kreet van geluk slaan als ik het mes bij het heft pak en niet bij het lemmet, want bijna direct daarna maken we een scherpe bocht naar links, wat dus het einde van mijn vingers had kunnen betekenen.
      Ik rol vol tegen May en ik grijp de kans om zachtjes iets tegen haar te zeggen.
      ‘En jij dan?’ fluister ik. Mijn stem klinkt verrassend kalm en zacht en ik merk dat ondanks dat ik onbewust begin te zweten, dat mijn lichaam nog niet in paniek aan het gaan is. Dat is positief. Zolang ik mijn hoofd koel houd, verzin ik wel een manier om May en mij hier weg te krijgen. Ik ben immers de grootste strateeg van onze familie.
      ‘Ik draag er altijd twee,’ fluistert May zo zachtjes dat ik betwijfel of ik het wel goed gehoord heb, maar ik weet dat het de waarheid is. Ik daarentegen had vandaag nul wapens.
      Abrupt stopt het busje met rijden en ik heb nog net genoeg tijd om het mes voorzichtig in mijn broek te stoppen voordat de deuren van het busje open gegooid worden en ik ruw beet word gepakt. Snel knijp ik zachtjes in de vingers van mijn zus, bij wijze van begroeting, voordat ik op de grond word gegooid.
      Iemand pakt me bij mijn voeten en sleept me met mijn rug en hoofd over de grond. Gelukkig is de grond redelijk glad, waarschijnlijk gemaakt van plavuizen, en word ik niet over allemaal steentjes en takjes getrokken.
      Dan word ik ineens opgepakt en in een stoel gezet. Ik val er bijna vanaf, door dat mijn evenwicht voor een moment ver te zoeken is, maar nog net op tijd vind ik mijn balans terug. De persoon die me in de stoel gedumpt heeft, gooit met een harde klap een deur dicht, hopelijk de deur van deze kamer.
      Ik spits mijn oren en doe mijn best om me te concentreren op de geluiden in de kamer. Het is naar genoeg erg stil, op de gejaagde ademhaling van mezelf na. Geen machinegeluiden of het gekraak van elektriciteit van een peertje. Ook geen tweede ademhaling of het geschuifel van voeten. Niets dat zo moeten wijzen op een tweede persoon in deze kamer.
      Voor de zekerheid wacht ik nog een minuut, maar als die ook in stilte voorbij is gegaan, besluit ik om te beginnen. Eerst moet ik mezelf los zien te krijgen, dan moet ik die zak van mijn hoofd af halen en vervolgens moet ik uit deze kamer breken om May te redden.
      Met mijn nog vastgebonden handen grijp ik naar het mes en tas ik voorzichtig af naar de tyraps on mijn voeten. Zodra ik die gevonden heb hoef ik maar twee halen met het mes te maken, voordat de plastic bandjes losschieten. En opnieuw ben ik blij dat in de bus mijn vingers er niet afgehakt zijn.
      Ik geef mijn lichaam heel even de tijd om de doorstroming van het bloed op gang te komen, voordat ik wankel op sta en de zak van mijn hoofd probeer te schudden. Ik had niet verwacht dat het zou werken, maar tot mijn verbazing valt de zak met een gedempte plof op de grond. Deze ontvoerders lijken op behoorlijke amateurs en ik vraag me af wat ze in vredesnaam met mij en May willen.
      Ik besluit er niet te veel over na te denken, aangezien ik alleen maar angstaanjagende theorieën kan bedenken en focus me op mijn nog vastgebonden handen. Ik probeer ze zo min mogelijk te bewegen als ik met het mes er langs ga, aangezien ze dan alleen maar strakker komen te zitten.
      Ondanks dat het wat langer duurt om mijn polsen los te krijgen, kom ik er weer zonder schade vanaf. Voor een seconde durf ik zelfs even hoop te krijgen dat het me gaat lukken om te ontsnappen.
      Zachtjes wrijf ik over mijn polsen, terwijl ik de kamer in me op neem. Gelukkig zijn mijn ogen snel gewend aan het donker, maar er valt niet veel aan de kamer te zien. Het is letterlijk niets meer dan een lege kamer van drie bij vier. Geen kasten, geen tafels, geen meubilair.
      Met een zucht pak ik het mes in mijn ene hand en haal ik met het andere een speldje uit mijn haar. Natuurlijk werkt het alleen in films dat je met normale speldjes deuren open kan krijgen, maar daarom heb ik een speciaal speldje dat ik wél altijd in mijn haar draag. May heeft er ook een, maar die draagt hem vaker in haar zakken.
      Ik kniel bij de deur neer, steek het speldje erin en na een beetje wiebelen schiet de deur uit het slot. Ik stop de pin vlug terug in mijn haar, pak mijn mes in mijn rechterhand, houd mijn linkerhand beschermend voor mijn lichaam en trap vervolgens de deur open.
      Tegenover me staan May en mijn vader. Die laatste met een stopwatch in zijn hand, die hij indrukt zodra ik uit de kamer verschijn.
      ‘Nieuw record, April, zeven minuten en achttien seconden.’

Reageer (1)

  • LarryNiam

    Jezus wat een vader is dat dan

    6 jaar geleden
    • BCBlog

      De vader is best oké hoor, hahah

      6 jaar geleden

Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen