CHAPTIRE DIX-SEPT
Valentina Emily DuPont
Pas als ik de deur van de ziekenhuiskamer waar ik in verblijf open hoor gaan en weer sluiten, open ik langzaam één oog. Direct ontmoet mijn oog die van de bloedmooie jongen genaamd Jasper en betrapt open ik het andere oog ook.
De hoop dat het duo weg zou gaan valt direct weg als ik zie dat nog een vierde persoon mijn kamer binnen is gekomen. Ik vraag me af of je überhaupt zoveel mensen op je kamer mag hebben.
De man in de kamer die ik vaag in een moment van half bewusteloos, half bewustzijn heb onthouden. Hij ziet eruit alsof hij regelrecht uit een modellenblad is gelopen. Zijn blonde haren zitten perfect naar achteren gekamd en zijn goudkleurige ogen staren me met een blik vol kalmte en rust aan. Dan flitsen mijn ogen in een fractie van een seconde naar Alice en Jasper en zonder enige moeite leg ik de link. Ik weet niet hoe een man zo jong zulke oudere kinderen kan hebben, maar wat ik wel weet is dat ze familie van elkaar zijn op een of andere manier.
‘Als jullie zo vriendelijk zouden willen zijn om de kamer even te verlaten,’ zegt de dokter met een vriendelijk knikje. Alles aan zijn postuur is perfect en vriendelijk. Ik durf te wedden dat iedere andere man met zijn uiterlijk, of minstens negentig procent, wat arroganter over zou komen.
De manier waarop Jasper en Alice de kamer verlaten, zo gracieus, zorgt ervoor dat mijn zus op een lompe koe lijkt als ook zij verdwijnt.
De dokter neemt plaats op een rijdend krukje en vouwt ondertussen mijn dossier open. Het bundeltje papieren is inmiddels zo dik geworden dat de dokter het amper in één hand kan houden. Alle toevallen en ziekenhuisopnames, testen en uitslagen zijn gedocumenteerd in dat dossier en geloof me als ik zeg dat die gegevens heel wat papiertjes in beslag nemen.
Zijn ogen ontmoeten de mijne en bijna direct voel ik mijn spieren zich aanspannen alsof ze zich klaarmaken om op ieder gewenst moment te kunnen vluchten. Ik bijt aarzelend op mijn lip en kijk naar mijn vingertoppen, die beginnen te gloeien. Ik onderdruk nog net een kreet van hulpeloosheid. Wat gebeurt er de laatste tijd toch met me?
‘Ik ben dokter Carlisle Cullen,’ stelt de dokter zich voor. Zijn stem klinkt zo glad als zijde en als een perfecte harmonie. Het zou me niet eens moeten verbazen dat er op het eerste oog geen imperfectie aan deze man te vinden is.
Een beleefd glimlachje speelt rond zijn lippen en hij steekt zijn hand uit. Afwachtend en haast nieuwsgierig neemt hij mijn reactie in zich op.
‘Valentina,’ mompel ik onder mijn adem. Ik wil de hand van de dokter niet schudden, iets in me schreeuwt om het niet te doen, maar ik wil niet onbeleefd lijken. Dus aarzelend pak ik de hand van de dokter beet.
Het ene moment gebeurt er niets en het volgende schiet er een stroomstoot door mijn lichaam. De dokter heeft er duidelijk ook last van, want hij springt direct op, zijn hand terugtrekkend.
Snel trek ik ook mijn hand terug, bang om mezelf nog eens te elektrocuteren, ondanks dat de stroomstoot amper pijn deed. Het kietelde meer, al lijkt dat niet hetzelfde te zijn voor de dokter.
Ik zou verwachten dat de dokter me op z’n minst geïrriteerd aan zou kijken, maar dat gebeurt niet. Hij staart verbaast naar zijn hand, naar mij en weer terug. Ik zou de glans in zijn ogen bijna als gefascineerd omschrijven, maar dat is waarschijnlijk een speling van mijn gedachten.
Angstig kijk ik toe hoe de dokter een injectie uit zijn zak haalt en het dopje van de naald trekt. Twee keer tikt hij tegen de heldere vloeistof en spuit er voorzichtig een paar druppeltjes uit.
Dan realiseer ik me wat hij wil doen, me terugsturen naar het donkere en in paniek ga ik recht op zitten. ‘Ik wil bij mijn bewustzijn blijven.’
‘Je zal er niks van voelen,’ glimlacht dokter Cullen medelevend. Hij zet de naald in het buisje dat naar mijn infuus loopt en een paar seconden later word ik meegenomen door het zwarte.
Reageer (1)
Aawh that's sad, they don't know ehat that darkness does to her
6 jaar geleden