Derecho wilde niet praten.
Zijn lichtbruine haren stonden nog wilder dan normaal. Zwaartekracht leek niet meer te bestaan in zijn buurt. Hij speelde onregelmatig met een plukje, dat hij dan tussen zijn vingers liet glijden, al mompelend dat Ayudar weg moest gaan. Tussen het gemompel door, gaf hij vage antwoorden op duidelijke vragen. Zijn donkerblauwe ogen keken niet op naar het gestalte naast hem, ze staarden naar de grond alsof dat het enige was dat zijn aandacht opeiste.
Ayudar wist dat Derecho hier een hekel aan had. En hijzelf had er ook een hekel aan. Hij wilde niet hier gaan zitten, tegenover een oude vriend, en zich gedragen alsof het verleden niet had bestaan. Het had bestaan en het had invloed op hem gehad.
‘Je kan toch wel iets vertellen over je eerste ontmoeting met Dulce?’ probeerde Ayudar alweer zijn vraag te stellen. Zenuwachtig bewoog hij zijn vingers door elkaar heen, wachtend op een antwoord. Natuurlijk zou die niet komen. Hij had die vraag nu al drie keer gesteld en elke keer keek Derecho een korte keer naar hem op, om dan weer naar de grond te kijken. Zijn gezichtsuitdrukking verraadde dat hij aan het nadenken was, maar een antwoord zou er nooit komen.
Slechts een ondiepe zucht was er te horen, terwijl Derecho staarde naar de lichtbruine vloer. Een moment deed hij zijn mond open, om hem snel weer te sluiten. De stilte die er hing was onaangenaam. Er waren zoveel dingen die besproken konden worden, en dit moest het per se zijn. Er waren geen andere onderwerpen die besproken mochten worden. Niet nu.
‘Je weet dat als je geen antwoord geeft, je hier langer zit, Derecho?’ Aarzelend ging Ayudar verzitten, dichter tegen de jongeman met het blauwe vest. Het voelde vreemd aan zo te zitten, alleen was het nog ongewoner om zijn naam op zo gedempte toon uit te spreken. Het rolde zijn lippen over voordat hij er erg in had. Misschien moest het wel zo gaan. Misschien moest het persoonlijker worden, meer in de richting van het verleden in plaats van de toekomst.
Er kwam een kleine grijns tevoorschijn, die algauw werd vervangen door een gedwongen glimlach. ‘Ik mag hierna toch niet gaan en staan waar ik wil, dan maakt het nu niet uit of ik wel of niet antwoord geef,’ en hij haalde zijn schouders op, Een pluk langer haar kwam helemaal voor zijn ogen.
Op zijn lip bijtend was het Ayudars beurt om nadenkend naar de grond te staren. Hier schoot hij niets mee op. Er was niet veel meer over van de Derecho die hij kende, zijn vriend. Waarom had hij die hoop nog, na al die jaren?
Om daar verder over na te denken, daar kreeg hij geen tijd voor. De deur werd langzaam en krakend open gedaan. Dulce werd naar binnen gegooid, net niet letterlijk, waardoor de deur helemaal open was gegaan en de bekendheid van zijn broer zichtbaar was. Met een zucht stond Ayudar op.
‘Kan dit ook een andere keer?’ vroeg hij met ingehouden woede. Als er iets was waar hij niet op zat te wachten, was het wel Lucifer die duidelijk ging maken dat er ook andere manieren waren. Manieren die de Orden niet wilde toepassen, maar bendes wel. Al te graag zelfs.
Voor een moment was het gekrabbel van Dulce te horen, die probeerde op te staan. Met een stevige ruk aan zijn mouw werd hij overeind getrokken door Lucifer, die hem ervan weerhield weer terug naar buiten te lopen. ‘Kan je ook een keer logisch nadenken?’ siste zijn broer op dezelfde toon een vraag. Hij stond stil, al kostte het hem moeite.
Dulce bewoog zich als een slang pogingen om uit de greep van Lucifer te komen volgde elkaar snel op. Er kwamen reeksen vloekwoorden uit zijn mond, in een taal die verdacht veel op Frans leek. Hij probeerde met genoeg kracht te trappen op Lucifers schoenen, probeerde hem een andere kant op te laten lopen, maar niets hielp.
Met opgetrokken wenkbrauwen staarde Ayudar van de kleine, roodharige jongen naar de jongeman die zich gedroeg als een gevallen engel en weer terug. ‘Zie je niet dat ik bezig ben,’ en hij gebaarde om zich heen. Het was een wijd gebaar, die Lucifer alleen volgde met zijn ogen. ‘Daarnaast zou je je er niet mee bemoeien, dat hadden we afgesproken. Net als het feit dat je zou letten op de rest en de Orden zou bellen.’
Met een blik vol verbazing staarde Lucifer hem recht aan. De piercing bij zijn wenkbrauw glinsterde, ondanks het tekort aan licht in de kamer. ‘Ik ben niet de enige hier die dat kan doen. Jij bent echter wel de enige die moet bepalen wat de waarheid is of niet.’ Hij keek kort naar Dulce, die nog een laatste vloekwoord mompelde voordat hij stil stond. Toch liet Lucifer hem niet los.
‘Kun je niet gewoon weg gaan?’ probeerde Ayudar op een aardige toon te vragen.
De gefronste wenkbrauwen van Lucifer waren genoeg om te weten dat aardig doen geen zin had. Wist hij wel wat aardig doen was of was hij al zo diep gezonken in zijn nieuwe levensstijl? ‘Ik probeer je hier iets duidelijk te maken, Orden, neem die hulp dan ook aan.’
‘En wat wil je nu weer dan?’
‘Hij loog,’ en de leider van Casos maakte duidelijk dat hij het had over Dulce door hem een knietje te geven.
Het enige wat Ayudar kon doen, was met zijn ogen rollen. Lucifer moest zich er niet mee bemoeien. Hij zal moeten zitten in de kamer, lettend op de andere leden die hij al had gesproken. Hij hoorde hier niet te staan om duidelijk te maken dat mensen konden liegen. Want dat was wat mensen zoals hij en Dulce deden. Ze logen over de kleinste dingen, hopend dat de leugen de waarheid werd voordat iemand anders erachter kwam. Het was hun manier van overleven in een wereld die niet geschapen was voor hen.
‘Zeg het dan,’ praatte Lucifer luider en duidelijker tegen Dulce.
De jongen staarde om zich heen met een lege blik. Zijn handen waren rood door de ontsnappingspogingen, de huid zag eruit alsof hij een hevig gevecht achter de rug had. Toen zijn blik die van Ayudar bereikte, opende hij zijn mond . Zijn stem was schoor, alsof hij dagenlang niet had gedronken, alleen maar eenzaam door de woestijn had gedwaald in de hoop iets te kunnen vinden wat hem kon redden. Het was nog een leugen, had Ayudar door. Het waren allemaal leugens.
‘Je broer moet niet denken dat de stad Amm alleen van hem is. Dat is het probleem. Zolang hij hier vrij rondloopt, doe ik dat ook.’
De rest van de woorden ging verloren onder de hand van Lucifer, die hem gehaast op Dulce’s mond had geplaatst. Zijn gezicht vertrok van de pijn, maar hij bleef staan, alsof er geen pijn bestond.
Het was stil, alweer. Alleen zware ademhalingen waren te horen, gemompel en gevloek. Derecho staarde naar Dulce, die keek met een geerde blik naar Ayudar, die weer op zo dezelfde manier staarde naar Lucifer, of eerder nadacht of zijn broer wel echt nog pijn voelde. Het moest haast wel. Hij was een mens en die voelde pijn. Dat kon niet weg gaan.
Derecho gaf commentaar luid genoeg om zich verstaanbaar te maken, en dat was hetgeen wat de stilte verbrak. ‘Jullie zijn gewoon een stelletje mensen die wraak op elkaar willen nemen, niets meer, niets minder, merk ik.’ Er klonk teleurstelling in zijn stem, alleen hoorbaar als de woorden herhaald werden in de hoofden van mensen. En ze echoden na in de kamer, waardoor die gevuld werd met verborgen verdriet.
Het waren gebeurtenissen die in het verleden hadden plaatsgevonden, en nog steeds maakte Ayudar zich zorgen. Derecho hoorde zich niet zo te gedragen. Hij hoorde niet zo verslagen erbij te zitten, te staren naar niemand in het bijzonder. Normaal zou hij rechtop zitten om te laten weten dat hij aanwezig is. Nu leek hij onzichtbaar te willen worden. En zijn stem hoorde vol enthousiasme te klinken, meet ruwe toon van woede. Al jaren was er geen droefheid te horen, het had nooit om hem heen gehangen. Nu was het het enige wat hij uitstraalde.
De neiging om het gordijn van het haar weg te halen om Derecho heen was groot. Maar bewegen kon Ayudar niet, slechts kijken hoe Derecho zo ging verzitten dat hij niemand niet meer aan hoefde aan te kijken.
‘Je moet echt meer je taken uit gaan voeren, en niet hier gaan zitten theedrinken,’ waren de woorden van Lucifer , die op die manier Ayudars aandacht weer opeiste.
Een waarschuwende blik was deze keer niet genoeg om hem het zwijgen op te brengen. Lucifer haalde zijn hand van Dulce’s mond af en veegde het af aan zijn jacket. ‘Waarom ben je zo?’ murmelde hij, meer tegen zichzelf dan tegen Dulce.
De jongen keek hem uitdagend aan en antwoordde toch wel. ‘Jij hebt ervoor gezorgd dat ik zo ben, en dat weet je zelf ook wel.’ Hij probeerde aanstalte om weg te lopen, maar werd alweer tegengehouden door Lucifer. Zijn hand omklemde zijn pols zo stevig dat Dulce’s gezicht verraadde dat het pijn deed. ‘Laat los,’ fluisterde hij, omkijkend.
Ayudar had hier geen zin in. Hij wist dat Lucifer gelijk had. Dat hoe langer hij hier zat, hoe erger de ruzie tussen Desastre en Casos zou worden. Hij wilde er niet tussen staan. Hij hoorde er niet eens tussen te staan. De Orden hoorde er wat aan te doen, de stad te beschermen tegen de ruzies die deze bendes maakte. Dus hij stond op, keek nog een keer de kamer rond, had door dat hier langer zijn geen zin meer had en liep de kamer uit. Het huis voelde koud aan, alsof hij was beland in een sneeuwstorm. Hij was er niet tegen beschermend.
Zijn vingers trilden toen hij naar de woonkamer liep om de telefoon daar te gebruiken. De knopjes met cijfers maakte zachte geluiden, terwijl hij nadacht wat het nummer was van de Orden. Of of hij het wel moest doen.
Hij zou ten eerste de bekende secretaresse, mevrouw Gerlius aan de lijn krijgen. Met haar honingzoete stem zou ze naar hem vragen en naar de reden waarom hij belde. Hij wilde haar niet te spreken krijgen. Die vrouw leek altijd door te hebben wat er door hem heen ging; wat nu was of hij dit wel wilde doen.
Het zou geen verschil moeten uitmaken. Vaak genoeg had hij de Orden opgebeld om mee te delen dat zijn missie geslaagd was. Zo vaak had hij woede en verdriet op de gezichten van bendeleden gezien. Op dit moment zag hij het ook. Zowel Casos als Desastre staarde hem aan, de een met meer woede dan de ander. Hij zag de Casos eden henzelf afvragen of de deal die ze hadden gesloten nog wel gold. Dat lag eraan. Ayudar had besloten zich eraan te houden, om ruzies met zijn broer te vermijden. Om ruzies met Casos’ leider te vermijden, verbeterde hij zichzelf tijdens het horen van de telefoon die overging aan de andere kant van de lijn. Zodra de Orden naar dit adres kwam, vast met meer mensen dan ze normaal zouden sturen, wetend dat Desastre zich niet zomaar zou opgeven. Maar zoals het er nu uitzag, zouden ze het wel doen.
Rico staarde hem aan, bewoog zijn mouwen telkens over zijn handen heen en weer terug. Af en toe richtte hij zich tot Enojado om iets te zeggen, te zacht om het verstaanbaar te maken voor Ayudar zelf. Dan rukte Enojado zijn hoofd omhoog om met een blik vol blinde woede hem aan te kijken, slechts voor een paar seconden. De woede verdween dan. De tweeling zat tegenover elkaar, Gemelo probeerde te praten met Michael, die soms knikte en andere keren zijn hoofd schudde. Een onzekere lach van te horen van Gemelo, voordat hij zich weer op het tafelblad liet vallen.
Mevrouw Gerlius stem was te horen en het zorgde ervoor dat Ayudar naar buiten staarde, in de hoop geen emoties te hoeven zien. Mensen zagen er verloren uit door hem. Hij had het wel door. Hij voelde het aan. Mensen waren bang, door hem en
voor hem.

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen