Vragend staarde Ayudar Lucifer na. Hij verdween mompelend om de hoek, waar het volgende moment gedempt geschuif van een stoel te horen was. Stemmen waren te horen, die niet meer vol angst klonken, maar eerder vragend zoals zijn eigen blik was. Natuurlijk had iedereen vragen. Het was niet hoe alles normaal zou moeten gaan. Als Lucifer tenminste daar zat, in de buurt van de andere Casos’ leden, zou hij niet geruisloos naar hem toe sluipen om hem te vermoorden. Want hij kon dat wel doen, dat wist Ayudar. Straatmensen hadden zichzelf getraind om een schaduw te zijn. Mensen vonden het natuurlijk dat ze gevuld werden door een donkere versie van henzelf. Dit soort mensen wisten dat en ze maakten er handig gebruik van. Dat zorgde ervoor dat iedereen uit moest kijken. In Amm was het zeldzaam om iemand alles toe te kunnen vertrouwen.
Toen richtte de jongen zijn blik weer naar beneden, om in de grijze ogen van Dulce te kijken. Ze stonden vol pijn, verborgen achter een muur van eeuwige woede. Hoe hij het herkende wist hij niet. Al had hij het gevoel dat hij keek in den spiegel, alleen dan met een ander spiegelbeeld. Niet zijn eigen. Was het dan nog wel zijn spiegelbeeld? Was hij zo veel veranderd?
‘Is er een reden waarom je zo staat te staren naar me?’ Dulce’s stem trilde niet meer zoals eerder. Het had een rauwe toon. Uit het niets bevrijdde hij zich uit Rico’s greep en ging weer terug staan op beide benen. Met een hand in zijn broekzak keek hij hem recht aan.
Het drong traag door Ayudar door dat er tegen hem gesproken werd. Verward haalde hij een hand door zijn haren, wat ervoor zorgde dat er een donkere pluk uit zijn knot werd bevrijd. ‘Ik wil je vragen om met mij te gaan,’ zei hij langzaam maar duidelijk.
Het gezicht van Dulce vertrok, er kwam een spottend grijns tevoorschijn. Altijd als hij probeerde aardig te doen, gaven mensen hem die grijns. Ze wilden niet dat hij aardig was. Ayudar zag dat achter hem Derecho zijn mond open deed. ‘Elke keer als je dat mensen vraagt, eindigt het slecht voor hen en goed voor jou.’ Zijn stem had geen rauwe toon. Het waren zachte woorden die voelde als messen die met zorg in hem gestoken werden. Zo waren de meeste mensen in Amm.
‘Misschien moet je je er niet mee bemoeien. Ik vroeg je namelijk niets, Derecho.’ Hij reageerde snel op die woorden. Ze deden hem niets. Hij had getraind, hij had een laag om zichzelf heen gemaakt waar deze voorzichtige messen niet doorheen konden komen. Maar ergens voelde het verkeerd om zo toon tegen zijn oude vriend aan te slaan. Hij verdiende het niet. Of zijn oud eversie verdiende het niet. De oude versie was echter weg, hij was vervangen door de harde versie van een eens zo sentimentele jongeman.
Voordat er een tweede gevecht uit kon breken, onderbrak Dulce de twee. ‘Naar de cel zeker? Je denkt toch niet dat ik als een mak lam achter je aan ga lopen?’ Hij zette zijn handen in zijn zij, een poging om zich groter te maken. Op die manier zag hij er helemaal niet uit als mak lam, maar als een krijger die wist wie zijn vijand was. Hij had een plan, te zien in de glinstering van zijn ogen die tevoorschijn kwam.
Het beeld van Desastre die achter hem aanliep alsof ze een hele oorlog hadden verloren, kwam op in Ayudars hoofd. Het ging niet weg, misschien omdat het verkeerd voelde, misschien omdat het de toekomst moest worden. ‘Ik denk het niet nee.’
‘Waarom vroeg je het dan?’
De roodharige jongen werkte hem op zijn zenuwen. Ayudar merkte hoe hij knarsetandend zocht naar woorden. ‘Het is gewoon hier, niets meer, niets minder.’
‘Nee, dat is het niet en dat weten we beiden,’ ging Dulce er snel tegenin.
Beelden van trainingen schoten voor Ayudar voorbij op het moment dat hij merkte dat hij zichzelf verloor. Zijn handen grepen het donkerblauwe zachte stof vast. Hij was de Orden, die hoefde niet te luisteren naar mensen die in de donkerste schaduwen van de stad leefden. Alles behalve dat hoefde hij te doen. Als hij zich niet ging gedragen als de Orden, zou het probleem dat hij moest aanpakken nooit stoppen.
De trainingen hadden nut gehad. Het waren zware geweest. De meesten werden direct uit school gegeven. Af en toe kwam er iemand van de Orden naar scholen toe om gesprekken te houden met de leerlingen die hen wel bevielen. Het kon iedereen zijn. Het lag er ook aan wat ze nodig hadden. De Orden was geen organisatie die mensen alleen maar leerde vechten, het was veel meer. Soms hadden ze mensen nodig die goed met technologie om konden gaan om te ontdekken waar bendes zich bevonden. Soms hadden ze mensen nodig die mentaal sterk waren om de leden die gevangen zaten weer te laten herstellen zodat ze veilig hun oude leven op konden pakken. Soms hadden z e mensen nodig die inderdaad konden vechten.
Ayudar wist nog wel hoe het was om meneer Jefe, de baas van de afdeling van de Orden in Spanje, voor het eerst te zien. Hij was langer en breed gebouwd, zoals het beeld zou zijn van iemand met zo titel. Hij had daar gestaan, al pratend met een vrouw waarvan Ayudar wist dat zij de directrice was van de school. Naast hem stond Fuego en hij vertelde meneer Jefe hier deed. Hij legde uit dat er een organisatie was die ervoor zorgde dat de criminaliteit werd aangepakt in het land dat ze op zoek waren naar jong bloed, naar mensen die ze onder hun controle konden hebben. Dat laatste werd uitgesproken op een toon die Ayudar later alleen maar zou horen als hij tegenover zijn broer stond.
Een paar weken later werd hij uit de klas geroepen door dezelfde vrouw om oog in oog te staan met meneer Jefe. Hij was aardig, gedroeg zich niet als een leider die reageerde met een onderdrukkende hand. Al lopend over het schoolplein en in het park dat lag achter de school, had de man alles uitgelegd. Alleen zonder een haatvolle toon. Teruggekomen op school had hij gezegd dat Ayudar erover moest nadenken.
Het duurde twee kleine maanden die snel voorbij gingen om erover na te denken. En als die maanden anders hadden verlopen, zat hij nu niet met deze baan. Wat hij dan aan het doen was, wist hij niet. Het enige wat hij zeker wist was dat Xavier naar hem toe was gegaan en had gezegd dat zijn broer een gestoorde, doorgedraaide puber was die dacht dat hij de hele wereld in zijn handen kon krijgen. Vanaf dat moment had Ayudar beter op Fuego gelet, wat moeilijk ging. Hij kwam steeds later thuis, en op een gegeven moment niet meer. Door die gebeurtenissen was de keuze snel gemaakt.
Met veel kracht sleepte Ayudar het stof naar voren, langs openstaande deuren, totdat hij in een kamer kwam waar hij de deur achter zich dicht gooide. Hij wilde niet gestoord worden als hij bezig was.
‘Heb je dan nu wat je wil, Orden? Waarom sleepte je mij niet gelijk naar je gebouw?’ Zo te horen was Dulce er niet blij mee. Toen keek hij de kamer rond en veranderde zijn blik, met nog meer woede staarde hij Ayudar aan. ‘Maak die deur weer open. Ik ga hier niet zitten met je om dat je zo nodig wil praten.’
‘Het maakt niet uit wat je wil. Niet deze keer.’
Gehaast stond Dulce op om naar Ayudar toe te lopen en naar hem uit te halen. Nog sneller greep Ayudar de pols van zijn belager vast en duwde hem met veel kracht naar achter. Een getemperde klap was te horen in de kamer, net als een stoel die weg schoof. ‘Je denkt toch niet dat ik die niet zag aankomen.’ Zuchtend nam Ayudar plaats op het bed. ‘Het is zo voorbij. Zo lang was ik niet van plan om in een kamer te zitten samen met jou. Dat is niemand ooit van plan,’ en hij ging verzitten. Het bed onder hem kraakte, het protesteerde tegen zijn aanwezig. Alles in dit huis deed het.
Nog een keer deed Dulce een poging om naar hem uit te halen, deze keer met zijn andere hand. Met een wijde zwaai ontweek Ayudar de aanval en ging voor de deur staan. Hij wilde een gesprek, dus kreeg hij het ook. Hij was de Orden, en die had de taak mensen zoals de jongen voor hem aan te pakken. Hij hoefde niet naar zijn zin te buigen.
Hij hoefde voor niemand te buigen.
‘Je weet dat het geen zin heeft om te vechten,’ onderbrak Ayudar voor de derde keer een aanval. Met veel kracht duwde hij de jongen tegen de deur aan, zodat hij nergens heen kon gaan. Aanvallen zoals deze waren geen uitdaging voor hem De trainingen van de Orden waren ruiger dan dit geweest. Hij had tegen mensen met messen moeten vechten, tegen mensen met grote wapens, tegen mensen groter dan hem. Tegen alles had hij moeten vechten en hij stond er nog.
Een gegrom klonk onder hem, dat verdacht veel klonk als een waakhond die wachtte op het moment om aan te kunnen vallen. Dulce’s armen zochten naar houvast, die hij niet kon vinden. Het hout waarvan de deur was gemaakt, was glad en er was geen grip op te krijgen. Nagels gingen erover, wat een naar geluid opleverde. Ayudar negeerde de drang om het geluid te laten stoppen. ‘Het heeft geen zin. Geef het gewoon op, dan raken er geen mensen gewond.’
‘De beloftes van de Orden zijn niets waard, dat weten we allebei,’ klonk wederom het gegrom, maar deze keer waren de woorden duidelijker te verstaan. De pogingen om weg te kunnen komen werden steeds minder wild, totdat ze stopten en het lichaam van Dulce slap tegen de deur aan was.
Ayudar trapte niet in dat soort spelletjes en hij hoorde het gekraak van een bril die tegendruk ervoer. Zijn handen lieten het haar los en hij stapte een paar kleine stappen naar achter. Nog steeds hield hij het stof onder de rode haren vast. Mensen ontkwamen niet zo snel aan hem. ‘Het is niet moeilijk om een paar vragen te beantwoorden, zelfs niet voor jou,’ praatte hij zachter dan normaal.
Enkele minuten gingen voorbij. Zijn grip op het shirt werd minder en minder, totdat hij het zat was zo voor de deur ging staan dat Dulce niet weg kon zonder eerst langs hem te komen.
‘Ik weet niet of dat een compliment is of niet,’ mompelde Dulce uiteindelijk toen hij wegstapte van de deur en ging zitten op de stoel die eerder nog verschoven was. ‘Aangezien jij altijd je zin wil hebben, merk ik.’ Hij zette zijn bril recht, waar een paar kleine barsten in zaten. Zo te merken had hij er niet veel last van. ‘Wat wil je dan nu weer weten, Orden? Was Derecho een gebroken neus bezorgen niet genoeg? Was Rico een gekneusde pols bezorgen niet genoeg? Wat wil je nu doen? Mij een hersenschudding bezorgen?’ De jongen begon steeds luider te praten, alsof dat ervoor kon zorgen dat de woorden wel de messen waren die voor Ayudar dood konden zorgen.
Dat deden ze echter niet. De laag die Ayudar om zich heen had gebouwd was dikker geworden door de verschillende steken die hij al had gekregen. Amm had ervoor gezorgd. Zijn baan had ervoor gezorgd. Elk mens had daarvoor gezorgd en niets of niemand zou erdoor heen kunnen gaan. Behalve als ze zijn toestemming hadden. En dat had deze jongeman niet en die zou hij ook nooit krijgen. Hij had mensen veranderd in gevaarlijke moordwapens die hij zelf kon besturen en niemand anders. Hij had de zwakkeren eruit gepikt om ze op een verkeerde manier sterker te maken.
Dat soort mensen verdienden het niet om vrij rond te lopen. Ze waren een gevaar voor ieder ander levend wezen. Misschien was het verkeerd om nu samen met zo iemand opgesloten te zitten. Dit soort mensen konden met zijn gevoelens gaan spelen, lachend, omdat het schijnbaar vermakelijk was.
‘Als het nodig is, kan ik het wel met alle plezier doen.’

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen